"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De zondvloed

Dinsdag, 5 juli, 2022

Geschreven door: Jeroen Brouwers
Artikel door: Nico van der Sijde

Enorm verbeeldingsrijke evocatie van ‘het diepe ik’, van en door Jeroen Brouwers

[Recensie] Meteen na de prachtboeken Het verzonkene en Bezonken rood las ik De zondvloed, het op deze boeken volgende derde deel van Brouwers’ Indië- trilogie. Brouwers zelf vond dit zijn beste werk, waarin hij Het verzonkene en Bezonken rood samenvatte en overkoepelde, en diverse recensenten bejubelden het als Brouwers’ meesterstuk. Anderen echter vonden deze ruim 750 bladzijden dikke turf te larmoyant, te ongrijpbaar, te cryptisch, (veel) te dik, en (veel) te vol met herhalingen. Zelf heb ik soms ook stevig met De zondvloed geworsteld, veel meer dan met Het verzonkene en Bezonken rood. Maar tegelijk werd ik vaak totaal omver geblazen door de taalpracht, door de rijkdom aan associaties en motieven, en door de bijna mythische kracht van Brouwers’ beelden. En diverse passages in De zondvloed vond ik daardoor nog indringender dan de hoogtepunten in Het verzonkene of Bezonken rood.

Beklemming
Hoofdpersoon en ik- figuur van De zondvloed is Jeroen Brouwers, net als in Het verzonkene en Bezonken rood. Door zijn nauwelijks samen te vatten veelheid aan verbrokkelde, door elkaar lopende, en soms elkaar kruisende en zich vermengende verhaallijnen is De zondvloed echter wel heterogener en gefragmenteerder dan die eerdere boeken. Ook zijn veel passages grilliger, surrealistischer, droomachtiger, associatiever: vol van ongeremde verbeeldingskracht, vol fantasievolle beelden die het raadsel van de wereld vergroten. Wat nog wordt versterkt door de wijze waarop die passages elkaar herhalen, in een ander licht plaatsen, aanvullen of juist tegenspreken. Ja, Brouwers put ruimschoots uit zijn eigen leven: zijn prille jeugd in Indië, zijn naar de strot grijpende beklemming in een katholieke kostschool, zijn adembenemend ongelukkige eerste huwelijk, zijn gepassioneerde maar helaas maar tijdelijke verhouding met een andere vrouw, zijn eerste ervaringen met het schrijverschap, een tv- interview over dat schrijverschap, zijn talrijke gevoelens van zelfhaat en levenswalging, zijn vele wanhoopgevoelens en aanvechtingen van dranklust, en zo meer. Maar al die autobiografische elementen zijn tot meerduidige raadsels uitvergroot door zijn verbeelding, en zijn door die verbeelding vervormd, verrijkt, van nieuwe metaforische of mythische ladingen voorzien, en in nieuwe associatieve ketens van motieven opgenomen. Bovendien heeft hij mogelijk ook van alles verzonnen, juist om het motievenweefsel van zijn roman rijker te maken, en zijn autobiografie in een rijker weefsel te kunnen inbedden. Zodat hij zijn levensloop herschept in een meerduidig kunstwerk.

Gepassioneerde affaire
De (getrouwde) vrouw met wie hij een gepassioneerde affaire had noemt hij bijvoorbeeld “Nachtschade”, en hij voert haar op als de incarnatie van een allang gekoesterd verlangen en van een in zijn fictie al veel eerder geëvoceerd droombeeld. “Soms droomde ik van een onderwaters kristallen paleis: daar woonde mijn geliefde, die ik het meest miste van alles dat ik miste”, zegt hij, en later herkent hij deze geliefde: Nachtschade. Veel later in De zondvloed wordt Nachtschade dan ook als een soort onderwaterse koningin beschreven, in termen die herinneren aan het mythische, maar verzonken en verloren en dus betreurde Atlantis. Maar ook als een fictief wezen dat in essentie vloeibaar en ongrijpbaar is: “Zo komt zij als uit in water en wolken geschreven hiëroglyfen opnieuw te voorschijn en in het leven van de schrijver”. Die laatste zin resoneert in mijn beleving bovendien sterk met een zin veel eerder in het boek: “In water geschreven en dus onbestaande, zo is de waarheid”. En ook met zinnen als: “Liefde is louter verbeelding en bestaat alleen in de kunst. Misschien ben ik daarom schrijver geworden”. Objectieve en vast staande waarheid lijkt bij Brouwers niet te bestaan: ook een naar feitelijkheid strevende autobiografie zou dus “in water geschreven” zijn. Maar in De zondvloed vergroot Brouwers dat nog uit, door zijn geliefde “Nachtschade” te noemen en niet bij haar echte naam, door haar als een mythisch onderwaterwezen te evoceren, door zichzelf als een soort Orpheus op te voeren en haar als een soort Eurydice, en door haar op allerlei manieren voor te stellen als droombeeld dat alleen kan bestaan in het mateloze verlangen en de grillige verbeelding van de schrijver. Dat alles maakt Nachtschade onwerkelijker dan dat zij in een conventionele autobiografie zou zijn geweest. Tegelijk groeit ze in De zondvloed precies daardoor wel uit tot een naar mijn smaak magnifieke personificatie van Brouwers’ grenzeloze, intens wanhopige en onblusbare liefdesverlangen. Bepaalde belevenissen uit Brouwers’ leven, die in een conventionele biografie misschien best ontroerend zouden zijn geweest, worden dus omgewerkt tot indringende kunst. Tot fictie, die rijker is en geschakeerder dan de werkelijkheid. En die, misschien, dieper graaft in de onbewuste regionen van Jeroen Brouwers’ grillige brein. Dieper dan een “waarheidsgetrouw” verslag van zijn leven zou doen.

Verlangen naar de dood
De naam ‘Nachtschade’ roept bovendien associaties op met vergif, en die zijn niet toevallig: “Als ik aan de dood denk, denk ik aan nachtschade, en omgekeerd, ik denk alleen nog maar aan mijn geliefde, de dood, de dood, mijn geliefde, – ik verlang beurtelings naar allebei. Ik zou enige tijd uit mijzelf afwezig willen zijn, doorbrengend in een soort comateuze slaap, als een pop met slaapogen, – als ik daaruit ontwaak ben ik iemand anders”. Het verlangen naar Nachtschade is dus deels ook het verlangen naar de dood, het ultieme Niets, het niet-zijn dat hem van zijn kwellende bestaan verlost. Een verlangen dat ook voelbaar wordt in de vele passages waar de ik-figuur alles uitgomt wat hij schrijft, of waarin hij het schrijven vergelijkt met een afdaling in het Niets. Of in de passages waarin de ik-figuur ervan droomt een Orpheus te zijn die niet zozeer de dood van Eurydice ongedaan maakt, maar die alles wat gebeurt opheft en verandert. Het verlangen naar niet- zijn of anders- zijn is in De zondvloed kortom op vele pagina’s manifest. Nachtschade symboliseert ook dat verlangen. En ook dat maakt haar naar mijn smaak tot een droomgestalte die krachtiger is dan de werkelijkheid.

Verloren paradijs
Bovendien bevat dit boek veel mooie passages over ’tikoes’, Brouwers’ Indische jeugdvriendinnetje met wie hij een intense ‘voorkleuterse’ tijd beleeft, een soort – inmiddels helaas verloren – gelukzaligheid die voorafgaat aan het conventionele denken en de taal van de volwassenen. Waar Nachtschade associaties oproept met het niet – meer – zijn, roept tikoes associaties op met het nog – niet – zijn, met de prille paradijselijke tijden waarin het voor Brouwers zo vreselijke bestaan nog geen vaste vorm had. De piepjonge Brouwers en tikoes (consequent geschreven met kleine -t) communiceren in “de taal die wijzelf maakten en alleen wijzelf begrepen, dit is de taal uit het paradijs van vóór de zondvloed”. Dit is dan ook een taal “die geen woorden nodig heeft”, een “taal die zo helder is als de regen” en “die zij spreekt met haar handen”. Ook opmerkelijk is dat de zo jonge Brouwers en tikoes “kinderen van het paradijs in een verder platgebombardeerde wereld” worden genoemd: de Japanse bezetting heeft zijn sporen nagelaten, en het paradijs is al bijna een verloren paradijs. Het verlangen naar het ongerepte maar verloren paradijs, dat ook in Het verzonkene en Bezonken rood zo manifest was, krijgt in De zondvloed vooral mooi gestalte in de passages over de vriendschap met tikoes. Maar dit personage werd in de vorige delen niet genoemd. In De zondvloed lijkt de ik-figuur Brouwers bovendien vaak te twijfelen of zijn herinneringen tikoes niet hebben vervormd, of tikoes wel echt zo heette, en soms zelfs of ze wel echt bestond. Ze is dus op zijn minst vervormd door de verbeeldingskracht van de ik-figuur, en misschien is zij zelfs geheel en al fictief en dus uit die verbeelding ontstaan. Zij is dus niet een eenduidig autobiografische figuur, net zo min misschien als Nachtschade. Maar ze personifieert wel op ongehoord indringende wijze een verlangen naar paradijselijke zuiverheid. En juist dat verlangen is zo wezenlijk voor Brouwers. Dat verlangen, zo neem ik aan, kenmerkte hem ook als mens. Maar alleen als schrijver, met inzet van al zijn verbeeldingskracht en stijlvermogens, kon hij dit verlangen zo indringend in beelden vatten. Niet door een bestaand jeugdvriendinnetje feitelijk te beschrijven, maar door haar in zijn fantasie te herscheppen of zelfs geheel te verzinnen. Wat hier telt is dus niet de getrouwe weergave van Brouwers’ leven, maar de kracht van Brouwers’ fictie.

Marcel Proust
In zijn mooie Brouwers-boek Eenzaamheid in eindeloos meervoud ziet Lodewijk Verduijn een interessante parallel met Proust, en met Prousts opvatting dat juist de romancier ons in zijn fictie een blik gunt op zijn ‘diepe ik’ . Niet door letterlijk en feitelijk over zijn eigen leven te schrijven, maar door zijn verbeelding aan het werk te zetten en zo de diepere lagen bloot te leggen van hoe hij denkt, kijkt, droomt en voelt. Door al schrijvend zijn obsessies te onderzoeken, en daarin verder te gaan dan wijzelf doorgaans durven te gaan in een gesprek of een egodocument. Door alles wat vast lijkt te liggen vanuit geheel nieuwe perspectieven te bekijken, en met onconventionele stijlmiddelen opnieuw te beschrijven, zodanig dat ook het eigen zo vertrouwd lijkende ik als een nieuw veelvormig raadsel naar voren komt. Ik vat het nu wat kort door de bocht samen, maar dat was ongeveer de insteek van mijn grote held Proust, en mede daarom vond hij dat het leven nergens zo intens werd geleefd als in de literatuur. Misschien is de inzet van Brouwers daarmee inderdaad wel vergelijkbaar. Zelf vond ik het in elk geval heel aantrekkelijk om De zondvloed te lezen als de evocatie van Brouwers’ diepe ik. Juist omdat dit ‘ik’ steeds raadselachtiger en veelkantiger wordt naar mate het boek vordert, juist omdat ikzelf als lezer steeds dieper in een wereld vol mysteriën werd gezogen die ik niet begreep maar die mij wel steeds sterker fascineerde. En vooral omdat personages als tikoes en Nachtschade zo mooi de kracht van fictie laten zien, en daardoor een rijker en geschakeerder beeld oproepen van Brouwers’ verlangens dan welke biografie ook.

Boekenkrant

Droomachtige passages
Ik zei eerder al: het is onmogelijk om de vele in elkaar grijpende verhaallijnen en motieven van deze roman ook maar benadering samen te vatten. Even onmogelijk is het om goed te laten zien hoe alles met alles samenhangt in deze roman, en hoe de ik-figuur in diverse droomachtige passages zowel de jongen van toen is als de man van nu of van nog later, hoe hij zowel hier is als elders, en hoe alles zowel dit is als dat. En hoe hijzelf gesplitst is in tientallen ikken, die beurtelings als ik- figuur of als hij- figuur worden opgevoerd. Ook het beeld van de wereld is vaak gesplitst in tientallen perspectieven, die de ik-figuur (of hij-figuur) allemaal wil omvatten: “En weer dit beeld: iedere waterdruppel is een scherfje, in ieder scherfje wordt alles weerspiegeld, alle druppels spiegelen zich in elkaar en ieder golfje geeft, voordat het voorbijkomt, de spiegelingen door aan water dat komt aanvloeien”. Die veelvoudigheid fascineerde mij behoorlijk. Zeker in combinatie met Brouwers’ uitzinnige verbeelding, zijn prachtige taal en zijn soms surrealistische beeldenvloed. En ik ken niet heel veel romans die zo bol staan van zulk aanstekelijk beschreven verlangen. De zondvloed was kortom een leesfeest, ook al kostte het mij de nodige zweetdruppels. En met Jeroen Brouwers ben ik nog lang niet klaar.

Eerder verschenen op Hebban