"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Doem Dada

Zondag, 26 oktober, 2008

Geschreven door: Bill Mensema
Artikel door: Lotte Brugman

Het gaat om wat het is, niet om wat het had kunnen zijn

Bill, een onzekere student Nederlands met weinig aanleg voor persoonlijke hygiëne, hangt begin jaren tachtig op zijn Groningse studentenkamer en peinst zich rot over wat hij in godsnaam met zijn leven aanmoet. Als een oud mannetje denkt de achttienjarige Bill terug aan zijn jeugd in het veilige Delfzijl en laat het leven ondertussen aan zich voorbij trekken. Hij beziet de wereld om zich heen kritisch, maar hij begrijpt er niet veel van. Ondertussen luistert hij muziek. Heel veel muziek. Grofweg de eerste helft van het boek is vergeven van de beschrijvingen van opkomende bandjes. Sommige ervan zijn sindsdien bekend geworden (U2, The Sound, Joy Devision), maar anderen zijn nooit doorgebroken of vrijwel direct weer ter ziele gegaan. Dat maakt het soms moeilijk om je iets voor te stellen bij de beschrijvingen, waarvoor Bill overigens vooral aanhaakt bij het oordeel van muziekrecensent Alfred Bos in tijdschrift Oor .

Gelukkig zit Bill niet alleen maar stil. Hij scharrelt samen met zijn beste vriend Han door Groningen en hij drukt samen met hem posters voor bandoptredens in jongerencentrum Vera. Han blijkt voor het ontwerpen een groot talent te bezitten, maar Bill zit er vooral omdat hij dan gratis naar de optredens mag. Het verhaal wordt echter pas interessant als Bill zijn onafscheidelijke vriend Han mishandelt op een feestje van zijn nichtje Elvira. Laatstgenoemde is daar niet van gediend:

‘“Die arme jongen heeft net zowat zijn hele lijf eruit gekotst, alleen maar omdat jij hem zo nodig een knietje moest geven.” “Maar ik moest gewoon heel nodig naar de wc,” zei ik. “Je had hem toch ook gewoon aan de kant kunnen duwen?” “Ja, gaf ik toe.” Ik had de verleiding gewoon niet kunnen weerstaan. Maar ja, dat kon ik nu natuurlijk niet zeggen.’

Hier toont zich plotseling een donkere kant van Bills karakter en dat brengt hem eindelijk tot leven: hij blijkt méér te zijn dan een onzekere, inactieve sukkel. Bills personage krijgt nog wat meer vorm als hij onder invloed van spacecake min of meer per ongeluk zijn eerste ‘performance’ geeft op een medewerkersavond van Vera. Op het podium doet hij wat hij altijd in zijn studentenkamertje deed (springen en luchtgitaar spelen op de muziek die hij mooi vindt) nu voor een zaal vol mensen. Bill heeft lef gekregen. Als hij stoned is tenminste.

Sociologie Magazine

Dankzij die performance komt er eindelijk wat vaart in Bills leven en daarmee in het verhaal. De knorrige muzikant Koos ontdekt in Bill een groot performer en vraagt hem in zijn tot dan toe eenkoppige band. Daarnaast houdt Bill aan zijn optreden (of eigenlijk aan de spacecake) een vreemde maar intrigerende seksuele escapade over.

Doem dada lijkt een ontwikkelingsroman. Jammer is wel dat Bill zelf niet actief bijdraagt: hij wordt ontwikkeld. Elvira voedt hem nog een beetje op, Han neemt hem mee naar Wenen en Koos bombardeert hem tot performer. Bill is van dit alles het lijdend voorwerp. Hij doet maar zeer zelden iets uit eigen beweging en lijkt niet gedreven te worden door dromen of idealen. Wat hem leidt is zijn talent: een gevoel voor muziek. Bill heeft de mogelijkheid om in de ‘flow’ te komen en dat gevoel op een podium over te brengen op anderen. De nieuwe muziekstijl waarvan Koos de vader is, lijkt mede dankzij Bills optredens een groot succes te gaan krijgen.

Met Doem dada heeft Mensema geen zware, hoogstaande literatuur geschreven. Op Mensema’s website betoogt de schrijver zelf dat het nooit zijn bedoeling is geweest om een ‘goed boek’ te schrijven: het moest vooral een leuk boek worden. Het was ook best een leuk boek geweest, ware het niet dat Mensema een onbedwingbare neiging heeft om alles wat eventueel tot onduidelijkheden zou kunnen leiden uit te leggen. Iedere uitdrukking waarvan de betekenis misschien niet bij iedereen bekend is (zoals ‘stronken zijn’), krijgt een nadere toelichting in de lopende tekst. Oor wordt, ook als Bill er voor de twintigste keer naar verwijst, nog altijd ‘muziektijdschrift Oor’ genoemd. Mensema’s wat oubollige schrijfstijl (‘verdorie nog aan toe’) en zijn uitlegobsessie nemen op een zeker moment tenenkrommende proporties aan. Over een flauwe grap valt wel heen te lezen, maar als die bijna letterlijk gevolgd wordt door de mededeling ‘dit was natuurlijk een grap’, wordt ieder restje leesplezier teniet gedaan. Doem dada laat niets te raden over en daarmee verliest het ook alles wat het interessant zou kunnen maken. Met het motto van Bills bandgenoot Koos ‘het gaat niet om wat het is, maar om wat het had kunnen zijn’, ben ik het dan ook niet eens. Alleen wat is, valt te beoordelen. Voor Doem dada geldt helaas dat wat er is, veel minder is dan het had kunnen zijn.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.