"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Dwars maar recht

Zondag, 10 juni, 2018

Geschreven door: Dirck Volckertszoon Coornhert
Artikel door: Maarten Doorman

Rechtdoorzee

[Recensie] Politici houden geregeld een pleidooi voor hogere boetes en strengere straffen. Daarbij zouden ze zich kunnen beroepen op Dirck Volckertszoon Coornhert. In diens Boeventucht ofte middelen tot mindering der schadelijke ledighghanghers wordt eveneens gepleit voor harder optreden van het justitiële apparaat. Coornhert raadde de overheid aan dwangarbeid in te stellen als roeien op de galei­en en graafwerk in de duinen of bij droogmakerijen. Ook dienden er gevangenissen te komen waarin leeglopers en schurken een ambacht moesten uitoefenen; spelden maken, vlechten, hout zagen of weven.

Zijn voorstellen lijken streng maar zijn voor die tijd betrekkelijk humaan omdat ze een alternatief voor lijf- en doodstraf waren. Coornhert meende dat slechte mensen te verbeteren waren door ze te laten werken. Dat geloof in de menselijke volmaakbaarheid kan samen met de door hem gepropageerde religieuze tolerantie als zijn intellectuele handelsmerk worden bestempeld.

Deze twee ideeën duiken dan ook voortdurend op in Dwars maar recht, een veelzijdige bundel artikelen, die voor een ruim publiek bestemd is. Het is een mooi uitgegeven boek, rijk voorzien van illustraties en zijdelings een indruk gevend van Coornherts turbulente leven. De met de Prins van Oranje bevriende denker raakte een groot aantal keren in politieke toestanden en godsdienstkwesties verwikkeld. Hij nam geen blad voor de mond en zag zich daarom herhaaldelijk gedwongen naar Duitsland te vluchten, waar hij soms jaren bleef.

Door dergelijke omstandigheden moest Coornhert zijn bestuurlijke en juridische carrière regelmatig onderbreken. Om in zijn levensonderhoud te voorzien vervaardigde hij dan etsen en gravures. In het leukste artikel van Dwars maar recht laat Ilja Veldman zien dat de prentkunst niet alleen een broodwinning voor hem was, maar dat hij ook probeerde zijn moraal-filosofische en ethische opvattingen op deze manier kracht bij te zetten.

Boekenkrant

Coornhert maakte prenten naar schetsen van beroemde tijdgenoten als Maarten van Heemskerck en Hendrik Goltzius, die hun ontwerp soms op Coornherts ideeën baseerden. In zinnebeeldige voorstellingen worden ambitie, arrogantie en bezitsdrang gekapitteld of wordt er gemaand de hartstochten te beteugelen. Overigens lijkt Coornhert zelf evenmin geheel vrij van arrogantie, als tenminste de opmerking van een tijdgenoot geen laster is, dat hij zichzelf een uitverkorene, een geschenk uit de hemel waande.

Informatief is ook Arie-Jan Gelderbloms stuk over het proza van Coornhert, die pas op latere leeftijd latijn leerde. Gelderblom beschrijft hoe Coornherts stijl daarna verandert en hoe in zijn werk zowel de stilisti­sche traditie van Cicero met zijn sierlijke en beheerste breedvoerigheid als de invloed van de beknopte, paradoxale Seneca zijn terug te vinden.

Het is jammer dat de betere artikelen in de tweede helft van het boek staan. Na een vijftal slap geschreven stukken zal menig lezer het nu ten onrechte verveeld terzijde leggen. Vooral de bijdrage over Coornhert als theoloog is gedrenkt in betekenisloze zinnen als “zijn overtuiging dat de waarheid de uiteindelijke overwinning zal behalen, (duidt) eveneens op een mystieke achtergrond.” Door zulke vaagheden komt het ethisch en theologisch gedachtengoed van Coornhert slecht uit de verf, terwijl hij daar toch juist veel van zijn faam aan ontleent.

Kees Fens prees de bijdrage van de filosoof M.F. Fresco eerder met recht als “een kleine cursus in voorzichtigheid”. En voorzichtig is Fresco zeker. Hij verdunt zijn artikel over de invloed van de Oudheid op Coornhert om de haverklap met de verslappende relativering dat alles “nog nader onderzoek verdient”. Zijn opzienbarende conclusie luidt uiteindelijk dat de Oudheid inderdaad “een inspiratiebron” voor Coornhert is geweest. “Hij heeft zeer veel gelezen en van nog veel meer indirect kennis gehad. Hij vond het de moeite waard.” Het is de vraag of de lezer dat ook van Fresco’s kleine cursus vindt.

Wie Coornhert voor onze tijd toegankelijk wil maken, stuit op de moeilijkheid dat zijn gedachten doortrokken zijn van een nu braaf en triviaal aandoende moraal. Vergeleken bij Coornhert zijn hedendaagse christendemocratische zedenprekers haast libertijnse propagandisten. Daarom is de aanpak van de samenstellers, om dergelijke gedachten vanuit verschillende invalshoeken in een historische context te plaatsen, vruchtbaar. Coornherts ideeën over tolerantie en godsdienstvrijheid zijn namelijk revolutionair voor zijn tijd. Zijn proza is niet zo prachtig als zijn geleerde pleitbezorgers doen voorkomen maar fascineert zo gauw je je realiseert dat hij tot de eerste denkers behoort die in de volkstaal gaan schrijven, een Nederlands dat als schrijftaal nog nauwelijks bestond. En zijn moralisme zegt ons misschien even weinig als dat van Jacob Cats, in wisselwerking met de prenten van Van Heemskerck en Goltzius gaat het weer leven.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad (27 oktober 1990) en op Maartendoorman.nl