"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ecce Philosophus

Zondag, 5 september, 2021

Geschreven door: Jean Pierre Vanhee, Tom De Mette, Willem Elias
Artikel door: Marnix Verplancke

Leven en werk van Leopold Flam

De Vlaamse Sartre wordt Leopold Flam wel eens genoemd, die Brusselse vrijdenker die de sectie filosofie van de prille VUB een smoel gaf. Maar wat was deze man die van ’s ochtends tot ’s avonds in de Albertina zat te studeren en tussendoor met de hand een pak rauw gehakt zijn mond in schoffelde nog meer? Een nieuw boek licht een tipje van de sluier.

[Reportage] “Ja,” glimlacht Willem Elias, oud-student van Leopold Flam en inmiddels zelf ook al emeritus hoogleraar aan de VUB, wanneer die eeuwige vergelijking tussen Flam en Sartre ter sprake komt, “Die was niet uit de lucht gegrepen natuurlijk, alleen dronk Flam minder whisky en was hij iets minder bezig met de vrouwen. Op het vlak van seks en erotiek was hij eerder puriteins, al kocht hij wel iedere maand de Playboy. Ooit gooide hij op het examen een pornoblaadje voor een student op zijn bureau en vroeg: ‘Is dit hedonisme?’ ‘Nee,’ stamelde de student, waarna hij uitlegde waarom niet en prompt een negentien kreeg. Het was Flams manier om aan shockerende educatie te doen, en om er zeker van te zijn dat hij nooit vergeten zou worden natuurlijk.”

Dat zijn vroegere studenten hem niet vergeten zijn mag blijken uit het vuistdikke Ecce Philosophus, Leven en werk van Leopold Flam, waarvoor een twintigtal van hen een essay hebben geschreven, van korte herinneringen tot bijdragen over zijn leven en zijn filosofie die bijna een boek op zich zijn. Het is een waardig eerbetoon aan de man die mee aan de wieg stond van het Humanistisch Verbond en zijn universiteit zo ver kreeg dat ze fondsen voorzag om het Centrum voor de Studie van de Verlichting op te richten.

Oost-Europese Joden

Boekenkrant

Flam, geboren in 1912, leek aanvankelijk helemaal niet weggelegd voor een academische carrière. Hij was een kind van Oost-Europese joden die eind negentiende eeuw naar Antwerpen waren geëmigreerd. Zijn grootvader was een boekhandelaar, zijn vader ging al snel in de boekhandel werken en handelde nadien in van alles en nog wat. Zijn moeder was ongeletterd. Armoede was dagelijkse kost. “Wellicht heeft zijn sympathie voor het socialisme en het communisme met die afkomst te maken,” aldus Elias, “Maar meer dan een praktische interesse was het een intellectuele. Hij las Das Kapital in zijn jeugdjaren en schreef op zijn zestiende zijn eerste filosofische essay, over het verband tussen materialisme en idealisme. Ook tijdens WO II bleef zijn verzet intellectueel. Geen heroïsche daden voor hem. Hij schreef liever in Vrije Gedachte, een klein blaadje dat het opnam voor de Joden en flink tekeerging tegen de Duitse bezetters en dat hij eigenhandig verspreidde. Toen hij gearresteerd werd met een stapeltje Vrije Gedachtes in zijn zak mocht hij blij zijn dat het uiteindelijk Buchenwald werd. Er hadden er al voor minder de kogel gekregen.”

Buitenwereld

Dat de 432 dagen die Flam tijdens WO II in gevangenschap doorbracht zijn leven tekenden hoeft niet te verbazen. Volgens Jean-Pierre Vanhee, voormalig universitair docent agogiek en algemeen directeur van het Vlaams Agentschap Jongerenwelzijn lag die ervaring ook aan de basis van zijn existentialistische subjectfilosofie. “De onzekerheid over het eigen voortbestaan heeft Flam in Buchenwald wellicht aangezet tot nadenken over zijn eigen subjectieve ervaring,” legt hij uit. “Klassiek stelt de filosofie dat er een subject en een object is, waarbij het eerste het denkende ik is en het tweede datgene waarover gedacht wordt. Wanneer je dan als Flam in Buchenwald denkt over de toekomst die er niet is, kom je al gauw bij de hoop uit. Waar baseer je die hoop op? Op iets wat in jezelf aanwezig is. Flams subject is dus naar binnen gekeerd. Het vindt in zichzelf een object om over na te denken en een voldoende reden om verder te leven. Traditioneel situeert men het object in de buitenwereld, wat aanleiding geeft tot veroverings- en beheersingsdrang, wat vandaag de reden is waarom de westerse filosofie nogal eens in de vuurlinie komt te liggen. Niet zo bij Flam dus, waar het subject zich naar binnen keerde en zich afvroeg waar het zekerheid over had. En dat was dat hij door zijn persoonlijke ervaringen van voor en tijdens de oorlog, waaronder zijn verzet tegen de bezetter, de wil had om te overleven. Zijn filosofie werd zo ook een overlevingsstrategie gericht tegen het nazisme dat mensen al hun menselijkheid wou ontnemen. Ook Sartre was hiermee bezig. Maak je eigen keuzes, zei hij, bepaal wat voor jou het belangrijkste is om voor te leven en denk na over wat vrijheid in die context is. Voor Flam was dat het geloof dat hij een stem had, niet alleen voor zichzelf, maar ook in de wereld. Hij bestond, en dat was zijn reden om te willen blijven bestaan. Flams visie op filosofie als een constant bevragen van het zelf, de reden ook waarom hij zijn hele leven dagboeken heeft bijgehouden, sloot aan bij een oude filosofische traditie. Naast de Platoonse dialogen die op de markt plaatsvonden benadrukten de Stoïcijnen het belang van het dagelijks overdenken van het leven. Wat nam ik me gisteren voor vandaag te doen? Is dat gelukt? En waarom wel of niet? Wat betekent het om lief te hebben of een mes in de rug te krijgen? Het zijn vragen die Flam bezighielden en hem steeds weer bij het subject brachten.”

Leo Apostel

Toen de ULB in 1956 het plan opvatte om een Nederlandstalige sectie filosofie op te richten belastte ze Chaïm Perelman, de enige het Nederlands machtige hoogleraar van de Franstalige sectie met de opdracht daar de juiste mensen voor te zoeken. Perelman was toen een wereldvermaard filosoof actief in de logica en de argumentatietheorie. De eerste man die hij aanstelde was zijn beste leerling Leo Apostel en de tweede zijn oude vriend Leopold Flam, die hij intussen al een kwarteeuw kende en met wie hij samen in het verzet had gezeten. Apostel de logica en Flam de tekstfilosofie, dacht hij en wellicht besefte hij dat dit wel eens zou kunnen botsen. En dat deed het. “Flam was geen scientist,” zegt Vanhee hierover. “Hij was niet wars van wetenschappelijke inzichten, maar hij besefte dat wat die wetenschap oplevert steeds nood heeft aan een persoonlijke interpretatie, meer bepaald vanuit de subjectfilosofie waartoe hij gekomen was.”

“Pas toen Apostel naar Gent verhuisde om daar het gezicht van de filosofie te worden, werd de breuk compleet,” voegt Elias hier nog aan toe. “Apostel ontwikkelde een positivistische visie op de moraalwetenschap waar Flam niet mee overweg kon. Voor Apostel zou de opleiding in Gent ‘Moraalwetenschap’ heten, voor Flam aan de VUB ‘Moraalwetenschappen’, en daarin zat in feite hun onenigheid helemaal vervat. Apostel zag één moraalwetenschap, terwijl het volgens Flam allemaal niet zo eenvoudig was. Het idee dat je de moraal op zuiver wetenschappelijke leest zou kunnen schoeien aanvaardde hij niet. Laat de wetenschap aan de wetenschappers, meende hij, zij hebben daar meer verstand van. En daar had hij gelijk in. Ik heb indertijd van Apostel filosofie van de biologie gekregen en ik vroeg we daarbij constant af waarom je zo’n vak zou geven als je geen biologie had gestudeerd.”

Existentialisme

Flams keuze voor het subject als grond van het denken maakte hem niet tot een wereldvreemde egotripper. Niet lang na WO II veroordeelde hij in een artikel Sartres existentialisme als snobistische navelstaarderij, en wel omdat deze filosoof in L’Etre et le Néant niet verder kwam dan het subject. Je moet ook de maatschappelijke consequenties van het existentialisme durven aanvaarden, zei Flam, wat Sartre in een van zijn volgende boeken deed, La Raison Dialectique. “Voor Flam vloeide het een voort uit het ander,” legt Vanhee uit. “Het subject moet de ruimte krijgen om aan zelfexploratie te kunnen doen. Het moet over zichzelf in verhouding tot de ander kunnen nadenken, en dat kan het alleen wanneer de maatschappelijke omstandigheden dat toelaten. Dat lukt bijvoorbeeld niet in een land waar je bepaalde teksten niet mag lezen omdat ze te individualistisch zijn en indruisen tegen de heersende ideologie, zoals dat bijvoorbeeld in de voormalige Oost-Europese socialistische staten het geval was. Flam vond dat een beknotting van de individuele vrijheid. Maar hij stond ook kritisch tegenover het kapitalisme, dat hij niet vanuit een socialistische ideologie bekritiseerde, maar wel vanuit zijn eigen subjectdenken. De wijze waarop Steven Pinker en Hans Rosling de wetenschap gebruiken om mensen gerust te stellen over de evolutie van het kapitalisme zou hij niet gepikt hebben, net zomin als Etienne Vermeersch” wetenschappelijk-technologisch-kapitalistisch bestel trouwens. Niet omdat hij dat niet interessant gevonden zou hebben, maar wel omdat hij de beknotting van de persoonlijke vrijheid die met dat bestel gepaard gaat nefast achtte. In dat opzicht was Flam een einzelgänger, een echte vrijdenker, die in mei ’68 gewoon les bleef geven, omdat hij vond dat zijn studenten meer zouden opsteken in het auditorium dan op straat.”

“Flam was geen Camus en hij schreef geen boeken als La peste en L’Homme révolté,” aldus Elias, “maar hij kon best naast de mindere goden van die filosofische strekking staan. Zijn enige fout was dat hij het geduld niet had om zijn boeken te herlezen en te redigeren alvorens ze uit te geven. Daardoor waren sommige echt wel beter geworden. Maar eerst en vooral wou hij een goede professor zijn. Om zeven uur ging de Albertina-bibliotheek open en stond Flam steevast voor de deur te wachten om binnen te mogen. En hij bleef tot de bibliotheek ’s avonds sloot. Hij werkte dag en nacht. Dat type professoren maken ze vandaag niet meer.” Ook volgens Vanhee was hij een sterk pedagoog, al was hij soms slordig met verwijzingen: “Wanneer hij het over Mikhail Bulgakovs De Meester en Margarita had, zei hij steevast ‘De meester en de maagd’. Maar hij had wel respect voor zijn studenten en brak nooit iemand af. Op een examen zei hij ooit tegen mij: ‘Meneer Vanhee, dit is schitterend. U heeft dit heel goed gedaan, maar als u het boek nog eens leest, besteed dan wat meer aandacht aan de passage waar we het net over hadden, want daarin staat precies het tegenovergestelde van wat u zei.’ En dan gaf hij je een zestien of zeventien. Je mag de pedagogische kracht daarvan niet onderschatten. Zo stimuleer je iemand tot meer.”

Eenzaamheid

Het existentialisme is in de jaren zeventig en tachtig volledig van de academische kaart geveegd, maar daardoor is het voor sommige mensen niet minder relevant geworden. “Dat is immers het verschil tussen wetenschap en filosofie,” aldus Elias. “Een wetenschapper gaat geen onderzoek van twintig jaar geleden meer citeren, terwijl een filosoof niet moet blozen wanneer hij er een citaat van Plato tegenaan gooit. Daarom is de existentiële filosofie vandaag nog belangrijk, omdat ze je een visie op jezelf en de wereld kan bezorgen en soms ook therapeuten en pillen overbodig kan maken. Flam is dus ook vandaag nog steeds relevant.”

Dat ontdekte Lise Switsers, doctoraatsstudente agogiek aan de VUB die onderzoek doet naar eenzaamheid bij ouderen, en dat vanuit levensloopperspectief. Zij is ouderen gaan bevragen over eenzaamheid doorheen hun leven, dus niet zozeer vandaag, maar wel of ze het in het verleden ook al ervaarden en op welke manier. Wat zij ontdekte is dat de existentiële eenzaamheid waarover Flam het in zijn in 1979 verschenen boek De eenzaamheid had vandaag nog steeds onontgonnen gebied is. “Ik merk dat die term sinds kort steeds meer gebruikt wordt in de wetenschappelijke literatuur,” vertelt Switsers, “terwijl Flam er veertig jaar geleden al mee bezig was. Meer zelfs, hij beschouwde het als de kern van de eenzaamheid bij ouderen. Vanuit zijn existentieel oogpunt dat een mens zich ten allen tijde op zijn eigen ritme moet kunnen ontwikkelen is zoiets als geparkeerd worden in een woonzorgcentrum natuurlijk de hel. Mensen kunnen zich dan uitgesloten voelen. Je hebt je hele leven hard gewerkt, en eens je niet meer nuttig bent, word je opzijgezet. Sommigen zien de zin van het leven niet meer, voelen zich niet meer betrokken of missen betekenis en vragen zich soms zelfs af waarom ze nog zouden opstaan.”

“Flam heeft het in dat boek ook over eenzaamheid bij kinderen,” vervolgt Switsers, “wat door corona natuurlijk extra relevant is geworden, maar waar praktisch nog geen onderzoek naar is gebeurd. Hij legt bovendien een link tussen eenzaamheid en een gebrek aan rechtstreekse communicatie of aan gehoord worden. En dat in zijn tijd, toen er van e-mail of Zoom nog lang geen sprake was. Stel je voor dat hij zou zien hoe wij vandaag communiceren.”

“Eenzaamheid was voor Flam een sleutelbegrip,” legt Vanhee uit. “Pas in de diepste eenzaamheid ontdekken we de antwoorden op onze subjectieve vragen. Een cultuur als de onze, die de eenzaamheid psychologiseert, zou dus wel eens nefast kunnen zijn voor de ontwikkeling van het subject. Voor psychologen is eenzaamheid een ongezond en te behandelen facet van het bestaan. Flam daarentegen wou de eenzaamheid niet uitbannen. Hij raadde mensen aan erover na te denken en een zekere afstand in te bouwen. Zo zul je jezelf vinden, zei hij.” Waar Elias nog aan toevoegt: “Ik denk dat Flam in de filosofie troost vond, en een manier om psychiaters het gras voor de voeten weg te maaien. Als mens moet je constant je levenswijze overdenken en met anderen bespreken, in een gelijkwaardige dialoog typisch voor een filosofische relatie en niet in een ongelijke therapeutische.”

Dat Flam als kind van Oost-Europese migranten en overlever van Buchenwald vaak over vluchtelingen heeft geschreven mag niet verbazen, duidt Vanhee op een ander relevant aspect van zijn denken: “Dat er vluchtelingen zijn wijst er volgens Flam op dat het politiek en economisch niet goed gaat met een natie, dat ze een failed state is die geen zorg draagt voor haar inwoners. Mensen hebben immers een bepaalde context nodig om comfortabel te kunnen leven. Dat is wat bijvoorbeeld ook Martha Nussbaum beweert in haar capabilities-theorie. Volgens Flam hebben we de morele plicht om vluchtelingen te voorzien van die context om zich te kunnen ontwikkelen. Dat niet doen is een schending van de mensenrechten. Daarom denk ik dat Flam gepleit zou hebben voor een halve opening van de grenzen, voor een stippellijn. Je moet je als overheid immers kunnen organiseren, zodat je mensen kunt ontvangen, want anders drijf je hen de illegaliteit in en krijg je nieuwe problemen. De Duitse Svenja Flasspöhler, hoofdredactrice van Philosophie Magazin, boog zich een paar jaar jaar geleden over de Duitse schuldvraag en merkte op dat die niet los gezien kan worden van de actualiteit. Daarmee ondersteunde ze Angela Merkels ‘Wir schaffen das’. Ik ben ervan overtuigd dat Flam dat ook gedaan zou hebben.”

Leopold Flam (Antwerpen, 1912)
1927: verlaat op zijn vijftiende de joodse school en gaat op zoek naar werk.
1932: schrijft zich aan de RUG in als vrij leerling en behaalt een jaar later voor de middenjury zijn diploma secundair onderwijs. Vervolgens studeert hij een jaar filosofie en wordt hij licentiaat in de geschiedenis.
1951: medestichter van het Humanistisch Verbond.
1952: behaalt een doctoraat in de geschiedenis.
1956: wordt docent filosofie aan de ULB.
1959: richt de Vlaamse Vereniging voor Wijsbegeerte op.
1972: stichtend directeur van het Centrum voor de Studie van de Verlichting.
1980: wordt geschept door een auto en belandt in het ziekenhuis.
1995: op 29 september, goed anderhalve maand na zijn filosofische tegenstander Leo Apostel, sterft ook Leopold Flam.

Eerder verschenen in Knack