"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Een jaar in de tuin van White Stork Farmhouse: ooievaarsdagboek

Maandag, 13 juni, 2022

Geschreven door: Marijn O'Hanlon
Artikel door: Liliane Waanders

Een oude bekende, of: de kunst van het heel precies omschrijven

[Column] Nee, de lessen Nederlands in 4 VWO waren niet per se een pretje. En dat lag niet aan de nadruk die er voor mijn gevoel les in les uit lag op het foutloos ontleden van de meest gecompliceerde zinnen. Ik vond ontleden leuk, al vond ik literatuur leuker. Nee, ik ging elke keer met angst en beven naar de lessen van meneer van Galen omdat het voor de leeuwen werpen van zijn leerlingen een vast onderdeel van zijn lessen vormde. Als hij ervoor in de stemming was, sloeg hij zijn agenda open, cirkelde met zijn pen boven de namenlijst van onze klas en wees met gesloten ogen iemand aan die een spreekbeurt moest houden. 

Het zou slechts een kwestie van tijd zijn voordat dat lot ook mij zou treffen. Natuurlijk was ik tot op zekere hoogte voorbereid. Ik wist waar ik het over wilde hebben – klonen, daar had ik een interessant artikel over gelezen in de KIJK – maar desondanks stond ik elke keer weer doodsangsten uit. Dat ik uiteindelijk de dans zou ontspringen – omdat de punt van de pen van meneer Van Galen mij aanwees tijdens de les waarin uitgerekend ik mijn reguliere spreekbeurt had gehouden (waarover weet ik niet meer) – kon ik natuurlijk niet weten.

Meneer Van Galen vond het niet alleen belangrijk dat wij leerden om voor de vuist weg te spreken – want dat was denk ik wat hij beoogde met het uitdelen van deze spreekbeurten – hij wilde ook dat wij heel precies leerden formuleren én dat wij ons op grond van wat accuraat omschreven werd een voorstelling maakten van het onderwerp in kwestie. Ook daarvoor ontwikkelde hij onorthodoxe lesmethoden.

Op een dag betrad meneer Van Galen het klaslokaal met in zijn ene hand zijn tas en in zijn andere een potje van ondoorzichtig plastic. Een wit potje met een rood dekseltje. Zichtbaar met zichzelf ingenomen betrad meneer Van Galen het podiumpje waarop zijn tafel en stoel stonden, legde zijn tas op tafel, zette het potje er naast, ging zitten en haalde zijn agenda en zijn pen uit zijn tas. Wat nu weer, dacht ik, en ik zal vast niet de enige geweest zijn. En inderdaad, er werd weer iemand aangewezen die voor de klas moest komen.

Het slachtoffer in kwestie kreeg het plastic potje in zijn handen gedrukt, mocht het dekseltje verwijderen en moest vervolgens wat zich in dat potje bevond zo nauwkeurig mogelijk beschrijven, en wij moesten tekenen wat wij op grond van die beschrijving dachten dat er in dat potje zat. Meneer Van Galen was niet snel tevreden. Er waren zes klasgenoten nodig voordat hij vond dat er tenminste één iemand in geslaagd was om een enigszins gelijkend portret te tekenen van het beest – het was al vrij snel duidelijk dat zich een beest in het plastic potje bevond – dat hij, stelde ik me voor, onderweg naar school aan de kant van de weg gevonden had (maar zo zal het niet gegaan zijn, want ik kan me niet voorstellen dat een wit plastic potje met een rood dekseltje tot de standaard-uitrusting van meneer Van Galen behoorde).

In het plastic potje bevond zich een geelgerande waterroofkever. Hoe meneer Van Galen wist dat het een geelgerande waterroofkever was? Misschien was hij voorafgaand aan zijn les even binnengelopen bij een biologiecollega die hem vertelde dat het om een Dytiscus marginalis ging, een geelgerande waterroofkever, niet te verwarren met de brede geelgerande waterroofkever (Dytiscus latissimus) die een stuk zeldzamer was (en is).

Boekenkrant

Hoe dan ook, een geelgerande waterroofkever was het, en sinds die tijd – we hebben het over 1979 – speur ik in sloten, plassen en vijvers naar het insect dat tijdens die bewuste les monsterlijke proporties aannam en in werkelijkheid ook niet meevalt. De laatste keer dat ik er een zag was nog niet zo lang geleden. Hij/zij kroopzwom in een vijver die wemelde van de kikkervisjes. (Sinds ik Nu je het zegt van K. Schippers gelezen heb, associeer ik die vijver – ten onrechte, maar ik weet niet op welke wel K. Schippers in zijn laatste roman doelt – met de bron van de taal.)

Deze week kruisten opnieuw twee geelgerande waterroofkevers mijn pad. Dit keer niet in natuur, maar in de literatuur. In Een jaar in de tuin van White Stork Farmhouse: ooievaarsdagboek beschrijft Marijn O’Hanlon dat haar man Redmond – de bioloog met de bakkebaarden die een eerbetoon zijn aan Charles Darwin – er twee gevangen heeft:

“Nachtenlang zat Redmond met zijn schepnet klaar om de geelgerande waterroofkever te vangen, de veelvraat die telkens weer in ons vijvertje opduikt. Dit jaar ving hij twee parende exemplaren die in het midden van de vijver op de waterplanten hun vreselijke nakomelingen aan het fabriceren waren.”

(Zou meneer Van Galen ook zoveel moeite gedaan en zoveel geduld betracht hebben om er één te vangen? Denk ik met terugwerkende kracht.)

Dat de larven van de geelgerande waterroofkever ook geen lieverdjes zijn, wist ik niet. Maar de beschrijving van Marijn O’Hanlon laat aan duidelijkheid niets te wensen over: 

“De larve van de geelgerande roofkever is nog verwoestender dan zijn ouders, de ‘tijger van de vijver’ – Redmonds benaming -, een zeven centimeter lang, op de bodem rondsluipend monster met lange sikkelvormige holle gifkaken die zijn prooi inspuit met verterende sappen om hem vervolgens leegt te zuigen. Arme salamanders, arme kikkers.”

(Ik denk dat meneer Van Galen dit een heel accurate beschrijven gevonden zou hebben, maar ik weet niet of zij geleid zou hebben tot treffende portretten. Ik zou de larve in elk geval een veel te grote kop gegeven hebben, een nog grotere dan zij toch al heeft.)

Overigens is de geelgerande waterroofkever niet het enige insect dat mij dankzij de lessen Nederlands is bijgebleven. Aan meneer Van Galen dank ik ook Guido Gezelle’s Het (sloot) schrijverke (Gyrinus Natans)

“O krinklende winklende waterding,
Met ‘t zwarte kabotseken aan,
Wat zien ik toch geren uw kopke flink
Al schrijven op ‘t waterke gaan!
[…]”

vooral niet te verwarren met de (poel)schaatsenrijder (Gerris lacustris). Beide overigens ook vertegenwoordigt in ‘de bron van de taal’.

Eerder verschenen in Bazarow Magazine

Marijn O’Hanlon is op 16 juni te gast in de tweede aflevering van Bazarow.LIVE in Bieb Neude. Net als Ted van Lieshout, Sven Vitse en Michiel Cox overigens.