"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Een kleine Karel de Grote

Woensdag, 12 augustus, 2020

Geschreven door: Peter Rietbergen
Artikel door: Marcel Hulspas

Het Europa van de middeleeuwen

[Recensie] Na jaren van grote en kleine vernederingen was Karel de Grote het zat. En dus trok hij in 772 met een enorm leger het woongebied van de Saksen binnen, en verwoestte de Irminsul, een heiligdom op de Eresburg, aan het riviertje de Diemel. Wat die Irminsul precies was, weten we niet, maar als we de Karolingische bronnen mogen geloven, was dat het centrale heiligdom van de Saksen (die overigens geen centraal gezag kenden).

Een verpletterende slag voor het heidendom en de heidenen. Of toch niet? Tien jaar later werd een groot Frankisch leger verpletterend door de Saksen verslagen, en in datzelfde jaar hakte Karel óók weer in op de Saksen, in de Slag bij Verden. Een overwinning was niet voldoende: Karel liet na afloop ook nog eens 4500 krijgsgevangenen ombrengen. Toen was het eindelijk stil ten oosten van de Rijn. En er volgden jaren van draconisch bestuur.

Karel de Grote wordt momenteel voornamelijk herinnerd in deze gedaante van de ‘Saksendoder’. Maar hij was veel meer, wil Peter Rietbergen duidelijk maken. Hij was in elk geval de eerste Europese vorst die zich tot keizer liet kronen, en zo een dikke vinger opstak naar het Byzantijnse rijk. Maar die kroning was ook bittere noodzaak. Het immense Frankische Rijk was simpelweg te groot geworden. Karel plaatste de lokale graven en bisschoppen onder regionale koningen (bij voorkeur zijn zonen), en daarmee werd een hogere, keizerlijke bestuurslaag onvermijdelijk. Hij gaf het barbaarse, verdeelde Europa een Romeins ‘smoel’ zogezegd, en drukte zeer vasthoudend de noodzakelijke hervormingen door. Want imperiale noblesse oblige. Daarmee was hij dus niét de bedenker van het verenigd Europa, zoals tegenwoordig EU-voorlichters graag zeggen. Rietbergen: “Andere Europa’s waren eveneens mogelijk geweest.”

Rietbergen schreef elf jaar geleden een dik boek over Karel. Deze kleine Karel de Grote is een samenvatting waaraan “nieuwe thema’s en inzichten zijn toegevoegd.” Welke dat zijn, blijft onbekend. Is er iets veranderd binnen het vakgebied? Heeft hij nieuwe zaken ontdekt? We komen het niet te weten. Jammer, want dan had de lezer de meerwaarde van deze kleine Karel kunnen inzien én een indruk kunnen krijgen van wat er omgaat in het hoofd van een Karel-deskundige.

Geschiedenis Magazine

Geen grondlegger van de EU – maar wat is dan wél de erfenis van Karel? Rietbergen besluit zijn boekje als volgt:

“Omdat noch Karel, noch zijn opvolgers een structureel sterk politiek-bestuurlijk systeem hadden ingericht, werd de samenleving goeddeels bijeengehouden door de enige organisatie die tijdens Karels lange regering echt sterk was geworden: de Kerk. (…) In een agrarische wereld overleefde zij het gemakkelijkst te meer daar het instituut een krachtige greep had op het denken en doen van de bevolking en het openbaar bestuur: naarmate de macht en het gezag van Karels nakomelingen afnamen, wendden de bewoners van hun staten zich allengs meer tot hun geestelijk leiders. Kortom, al is het geenszins Karels oogmerk geweest, een institutioneel machtige Kerk en meer nog, de dieptestructuur van de christelijke beschaving vormen tezamen de erfenis die hij heeft nagelaten.”

Karel en zijn nazaten waren uit onmacht de grondleggers van het kerkelijk wereldlijk gezag in later eeuwen. Het klinkt aannemelijk, want simpel. Wat weten we van de middeleeuwen? Dat ‘de Kerk’ heel machtig was. Een en een is twee. Maar er valt op deze visie ook het nodige af te dingen.

Ten eerste, wat is ‘de Kerk’? Bij de moderne lezer doemt dan één woord op: Rome. Maar dit waren héél andere tijden. Zeker, de machtige Frankische bisschoppen spraken vol lof over de opvolger van Petrus daar in de verte, en zijn leergezag. Maar ze wisten donders goed wat zich in en om Rome afspeelde, en wat voor types er de facto op de pauselijke troon terechtkwamen. Die avonturiers en samenzweerders moesten niet denken dat ze buiten Rome veel te vertellen hadden. Mannen als de bisschoppen van Metz, Milaan of Mainz (trotse Frankische adel) beschouwden zichzelf als zelfstandig heer en meester over hun kudde. En daarbij komt dat dat beperkte gezag van Rome in de loop van de tiende eeuw door allerlei lokale conflicten en schandalen alleen maar verder ineen zonk, totdat de paus écht weinig meer was dan de burgemeester van Rome en omgeving. Pas vanaf het jaar duizend ging het pauselijk gezag weer de weg omhoog. En dat dankzij de Ottoonse heersers, die toch graag tot keizer gekroond wilden worden, en dan graag een beetje overtuigend, net zoals Karel dat had georganiseerd.

Had deze Kerk “een krachtige greep op het denken en doen” van de bewoners van het rijk? Ik durf het te betwijfelen. Ik denk dat het traditionele stammen denken (Frankisch, Fries, Saksisch) een machtiger greep had op het doen en denken van de bewoners én van de lokale geestelijken. Het christendom was vaak met behulp van het zwaard in korte tijd opgelegd, meestal alleen aan de hogere bestuurders. Dat gemeenschappelijke geloof was bestuurlijk van belang, als bron van gezag naar boven en naar beneden, maar uit kerkelijke decreten en besluiten blijkt dat het geloof op het platteland nog weinig voorstelde. De echte kerstening van de bevolking zou pas na het jaar 1000 inzetten.

En werd ‘de Kerk’ zoals Rietbergen schrijft ‘echt sterk’ onder Karel? Ik zou eerder zeggen dat ze werd onderworpen. De paus die Karel tot keizer kroonde, zat daar alleen maar dankzij een omvangrijke Frankische bezettingsmacht. Hij was een zetbaasje van de keizer. En die keizer zag er (net als zij grote voorbeeld Constantijn, 500 jaar eerder) geen been in om de paus theologisch de les te lezen. Want Karel had zo zijn eigen opvattingen. Hij moest de rijkseenheid bewaken door over het geloof te waken en zijn gezag was wat dat betreft groter dan dat van élke bisschop, welke dan ook. Voor Karel was het geloof een bestuurlijk bindmiddel. Een middel, in te zetten waar dat nuttig was.

Karel moest zijn keizerlijke bestuursapparaat vrijwel from scratch van de grond tillen, en maakte daarbij gebruik van de knapste koppen van zijn tijd (hij had absoluut een neus voor talent). Die hadden vrijwel altijd een kerkelijk baantje. Maar daarmee werd ‘de Kerk’ niet machtiger – eerder intellectueel armer. Karel schiep een tweede carrièremogelijkheid. Al was dat niet voor lang. Karel de christen, de bewonderaar van Constantijn, hield zich aan de Frankische opvolgingsregels: al zijn zonen dienden een deel van het rijk te krijgen. Het ‘rijksidee’ was hem in wezen vreemd. Toevallig was er in 814 maar één zoon over die de boel bij elkaar hield, maar na diens dood waren er drie. Zo werd het rijk alsnog verdeeld, en ging de keizerstitel verloren. En ondertussen plunderden de Arabieren de steden langs de Middellandse Zee, inclusief Rome, en plunderden de Noormannen de steden langs de westelijke kusten.

Misschien is dat wel de erfenis van Karel de Grote en zijn nazaten. Ze lieten zien dat Europa tot grootse dingen in staat was, maar dan moest het wel afscheid nemen van de oude bestuurstradities. Dát was de les die de Ottoonse keizers met succes oppikten. Maar toen lag het oude rijk dus al in scherven.

Eerder verschenen op Sargasso