"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Een revolverschot

Dinsdag, 13 juli, 2021

Geschreven door: Virginie Loveling, Annelies Verbeke
Artikel door: Karl van Heijster

Zotte Marie Sanders

[Recensie] Virginie Lovelings Een revolverschot vertelt het verhaal van twee zussen, Marie en Georgine Santander – een achternaam die in de volksmond van hun woonplek Vroden, in Oost-Vlaanderen, wordt verbasterd tot ‘Sanders’. De eerste is in de dertig, klein en donkerharig, zorgzaam en gefrustreerd over haar vrijgezelle status. De tweede is elf jaar jonger, lang en blond, egocentrisch en in trek. Hun na de dood van hun vader toch al precaire relatie wordt op scherp gezet wanneer ze beiden verliefd worden op hun buurman, de flirterige Luc Hanq. De titel verwijst naar het onvermijdelijk ongelukkige einde dat die situatie zal kennen. Maar wie zal de trekker overhalen, en wie zal de flirt met de dood moeten bekopen?

En, misschien nog wel de meest indringende vraag die Loveling in haar roman stelt, is een revolverschot werkelijk de zwaarste straf die een mens opgelegd kan krijgen. Laat ik een tipje van de sluier lichten, en verklappen dat Marie, door wiens ogen de lezer het gros van de roman meemaakt, het einde van de roman overleefd. Maar de eens zo zorgzame vrouw is dusdanig gehavend, dat ze onherkenbaar is voor haar omgeving. “‘Zotte Marie Sanders,’ heet ze thans te Vroden” – dat is de zin waarmee de roman eindigt. En Loveling schetst daarmee onmiddellijk de onverschilligheid van haar omgeving ten opzichte van het lijden dat haar zo “zot” heeft gemaakt.

Die onverschilligheid kan de schrijfster echter niet toegeschreven worden. Loveling beschrijft intiem de gevoelswereld van haar hoofdpersoon. Het moment waarop Hanq Marie voor het eerst kust, is haast magisch. En als ze, terug op weg naar huis, vervuld van binnenprettige liefde haar mond houdt tegenover haar zus, is dat pijnlijk in het licht van de ontmaskering die de lezer als een ontsporende trein ziet aankomen. Loveling lost die verwachting meesterlijk in, wanneer de dienstmeid van de twee zussen, zich van geen kwaad bewust, vertelt over het heuglijke nieuws van Georgine en Hanq:

“‘Ja, mijnheer Hanq, bemerkt ge niet dat hij toch zo vriendelijk en voorkomend is met haar?’
‘Met mij ook,’ zei Marie met verkropte stem, onbewust een laatste poging wagend tot het onbetwist blijven van zegevierende mededingster, tezelfdertijd reeds de uitspraak van die op zichzelf betrokken oordeelvelling over haar persoonlijke verhouding tot een bezoeker van ’t huis, vernederend, berouwend.
‘Met eefer Georgine is hij toch nog heel anders, heel anders,’ hield Trientje vol, als een blinde dat mes in Marie’s hart omdraaiend, maar om haar meesteres, goedig, ook enige voldoening te gunnen of niet bepaald te weerspreken, gaf zij de verklaring: ‘Ge weet immers wel dat wie ergens te vrijen gaat, zelfs de hond van ’t hof gaarne ziet, ge zijt de hond van ’t hof en daarom…’
Marie was reeds weg, terug in de eetkamer, en nam in haar nieuwe, gekrenkte hoedanigheid zwijgend plaats aan de dis, rechtover de bevoorrechte, wachtende Georgine.
Zij was de hond van ’t hof, niets anders en daarom…”

Boekenkrant

Een revolverschot zou op dat moment eerder een zoete verlossing zijn dan een tragisch eind. ‘Zotte Marie Sanders’ verdient beter dan dat. Dat haar verhaal met zo sterk is neergepend is een bitterzoete troost.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles