"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Een wereld binnen handbereik

Vrijdag, 28 februari, 2020

Geschreven door: Maylis De Kerangal
Artikel door: Ger Leppers

Hoe te leven als jeugddromen hun glans verliezen

[Recensie] Is het organiseren van een reünie wel altijd een goed idee? Paula Karst, de hoofdpersoon uit de nieuwe roman van Maylis de Kerangal, kent de Schotse Kate – die het geld voor de cursus heeft verdiend als uitsmijter in een club in Glasgow – en de Belg Jonas Roetjens nog uit Brussel.

Daar studeerden ze een aantal jaren geleden samen aan het wereldwijd befaamde Institut Supérier de Peinture in de Metaalstraat Met Jonas deelde Paula zes maanden lang een studentenappartement niet ver van het instituut. Na de beëindiging van hun studie zijn ze alle drie uitgezworven over de wereld, maar aan het begin van de roman zullen ze elkaar weerzien in Parijs. Paula is er voor overgekomen uit Moskou, waar ze werkt aan een decor dat de kamer van Anna Karenina moet voorstellen.

Wanneer de lezer hiervan eenmaal op de hoogte is, volgt een heel mooie flashback van zo’n honderd bladzijden naar het Brusselse studentenbestaan van het drietal. Op het Institut Supérieur de Peinture zijn ze met niet meer dan twintig studenten. Onder leiding van een docente van de oude stempel, een ongenaakbare oudere dame in een zwarte coltrui,, bekwamen de cursisten zich in de traditionele ambachtelijke technieken van het trompe-l’oeil, het met verf imiteren van materialen als hout en marmer – in feite, zo geeft Maylis de Kerangal de lezer te verstaan, gaat het daarbij om een soort hogere vervalsingskunde. Ze worden opgeleid tot “werkelijkheidsrovers”, kan Paula soms niet nalaten te denken. Want dat is het merkwaardige van de cursus welke de drie volgen: onder het mom van een artistieke opleiding worden ze gevormd tot perfecte imitatoren. Wie een trompe-l’oeil aanraakt, voelt tot zijn verrassing niet de kilte van het marmer, maar de warmte van het hout. Echte kunstenaars zijn de studenten van dit instituut dan ook niet, maar de vraag die bij hen rijst luidt: wat zijn zij dan wel?

Prachtig roept Maylis de Kerangal in dit eerste deel van haar roman het studentenleven op: het leven in rommelige, Spartaanse kamertjes, het voorrecht (maar dat het een voorrecht is, dat weet je als student nog niet) dat je al je aandacht enkel op het onderwerp van je studie hoeft te richten, met als voornaamste afleiding relatiegerommel, biertjes drinken, het woekeren met weinig geld – met daarbij in het achterhoofd niettemin de zekerheid dat er altijd nog je ouders zijn op wie je een beroep kunt doen wanneer de nood aan de man komt.  

Schrijven Magazine

Aan het slot van het studiejaar komt Paula’s moeder naar de diploma-uitreiking, samen met haar vader…

“die onthutst was nu hij zag hoe het studentenflatje dat in september zo mooi was ingericht, zo’n zwijnenstal was geworden. De verschillende ruimten – slaapkamers, keuken, badkamer, gang – hadden hun specifieke functies verloren en vormden samen nu een continuïteit, de laatste grenzen waren niet lang geleden overschreden zoals dijken bezwijken voor een wassende rivier.”

Op deze algemene vaststelling volgt een schitterende, virtuoze, gedetailleerde beschrijving, met grote kennis van zaken, van de sympathieke doch apocalyptische rotzooi die in studentenkamers doorgaans heerst.

Na hun afstuderen zwerven de drie vrienden uit over Europa, ze werken aan hun eerste kleine en naderhand wat grotere klussen. Het onderlinge contact wordt spaarzamer, maar dankzij skype en andere moderne communicatiemiddelen lijkt de gevoelsband nog steeds hecht. Toch blijken zij op de Parijse reünie haast onmerkbaar uit elkaar gegroeid.

Jonas staat als enige op het punt de sprong te maken van imitator naar echte kunstenaar. Daardoor moet hij een mooie opdracht afwijzen: hij werd gevraagd om deel te namen aan de reconstructie van de prehistorische rotsschilderingen in de grotten van Lascaux,, bij het dorpje Montignac in de Dordogne. Die zijn in 1940 door een paar dorpsjongens ontdekt. Na de openstelling voor het publiek in 1948 werden ze bezocht door meer dan een miljoen toeristen. Wegens schimmelvorming is in 1963 besloten de grotten voor het bezoekers te sluiten, en iets verderop een replica te bouwen.  Paula neemt de klus van Jonas over. En daar, in het afgelegen dorpje, krijgen haar leven en haar opleiding zin: ze ervaart een vreemde vorm van bevoorrechting: een verbondenheid met de kunstenaars die, twintigduizend jaar eerder, verf mengden en hun materialen gereedmaakten, en die toen precies dezelfde vormen schilderden als zij nu.

Het eigenlijke onderwerp van Maylis de Kerangals roman is het verstrijken van de tijd en de rijping tot volwassene, de vraag hoe je verder leeft wanneer de dromen en  idealen uit je jeugd hun glans beginnen te verliezen. Paula is er op het einde van de roman in geslaagd ze op een andere, zachtere en mildere manier te laten glanzen dan voorheen.

Twee kwaliteiten vooral geven de boeken van Maylis de Kerangal een bijzondere indringendheid: enerzijds de grote kennis van zaken die zij ten toon spreidt – ongeacht het onderwerp waarover ze schrijft – die altijd blijkt uit de vloed van sprekende details en de grote kennis van het specifieke vocabulaire, en anderzijds, en bovenal, haar formidabele inlevingsvermogen. Ook in De Kerangals vorige roman, De levenden herstellen, over de transplantatie van lichaamsdelen, lag daarin haar grote kracht. Het is een vorm van aandacht die een hulde is aan de veelvormige rijkdom van het leven.  Maar wie haar boeken daarom zou willen afdoen als ‘feelgood-romans’ doet ze schromelijk tekort.  Daarvoor peilt Maylis de Kerangal te diep, en is haar thematiek te veelomvattend.

Eerder verschenen in Trouw