"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Eindelijk de zee

Dinsdag, 7 augustus, 2007

Geschreven door: Thomas Verbogt
Artikel door: Nico Voskamp

Het leven van een geslaagde loser

Ik wist toen nog niet dat mensen die naar hetzelfde kijken nooit hetzelfde zien.’ Met dit citaat uit Eindelijk de zee verwoordt Thomas Verbogt uitstekend de essentie van zijn eigen boek.

De recensie zou dus hier kunnen eindigen, als het geen vreselijke zonde was om niet te vertellen hoe fraai het boek is opgebouwd. Verbogt kan schrijven. Sam, de vriend van hoofdpersoon Boudewijn, wordt onvergetelijk geïntroduceerd. De twee jongens zijn op het strand en vinden in een schuilkelder twee mensen die op elkaar liggen. Doodgeschoten. Met de revolver er nog bij. Redelijk schokkend voor jongens vanrond de tien.

Boudewijn ziet Sam voor het eerst als Sam gebogen naar de grond zit te kijken. Terwijl Boudewijn het bos ziet ‘dat onze stad begrensde, de akkers daarvoor, het smalle pad erdoorheen, op het einde het huis waar een vrouw met twee betoverende dochters woonde, onbereikbare meisjes, iets ouder dan wij, met zachte gezichten die je soms een fractie van een seconde in dromen ziet, en die je blijft zien als je wakker bent,’ vertelt Sam van de mieren die hij op de grond ziet. Een kwestie van visie. Het inspireert Boudewijn tot genoemd citaat en de onderlinge acceptatie van die verschillende visies zorgt ervoor dat ze vrienden worden.

Sam maakt Boudewijn deelgenoot van een geheim, dat later niet alleen zijn geheim blijkt. De twee groeien samen op en gaan daarna hun eigen weg. Boudewijn wordt hoofdredacteur van het blad De Wereld. Sam weet in de kunst een succesvolle carrière met internationale exposities op te bouwen. Sam woont afwisselend in Maastricht en in Parijs. Ze houden contact. Tot het bericht komt dat Sam het niet lang meer zal maken.

Boekenkrant

In de ontwikkelingen die volgen krijgt Sams geheim een ander, veelomvattender gezicht, krijgt Boudewijn beter contact met Sams psychiater dan hij ooit had kunnen denkenen kan hij eindelijk zijn tobbende zelfbeeld relativeren. In zijn eigen ogen is Boudewijn namelijk ‘verlegen, onzeker, zoals nog vaak, en voelde me van bijna iedereen de mindere.’

Schijftechnisch is het verhaal prima gedoseerd. Korte stukken worden afgewisseld met langere beschrijvingen, verhalend proza met spreektaal. Dat laatste is overigens niet altijd even geslaagd. Als hij Sam laat vertellen over zijn geheim, kan Verbogt de spreektaal niet volhouden. Sam gaat op een gegeven moment in boekentaal over: ‘Ik dacht: ik ben anders, niemand heeft gedaan wat ik heb gedaan, niemand hier. Ik voelde me opeens ouder. Anders én ouder… En later, jaren later besefte ik ineens dat het moed was.’

Daarentegen wordt het verhaal prettig verlucht met messscherp geformuleerde uitdrukkingen. De amusementswereld bijvoorbeeld komt er niet zo goed af. Over de ontmoetingen tussen Boudewijn en B-acteur Cees Ceusten: ‘Hij bleef komen, gelukkig niet al te vaak, alleen als hij denkt dat hij iets bijzonder heeft, en dat denkt hij vaker dan ik het vind.’ Of als Boudewijn voor een tv-programma geïnterviewd wordt, en de interviewer in stereotype neptaal vervalt: ‘Dikke doeg.’

Het verhaal schrijnt, ten slotte, als de eenzaamheid van Boudewijn tussen de regels door piept.

‘Ik had met Sinterklaas een Ivanhoe-pak gekregen […] Ik ging naar buiten. Hier en daar waren bouwvakkers in de weer, maar ik zag geen kinderen. Hoe te spelen? Met wie? Hoe het kwam dat ik het durfde, geen idee, maar ik plaatste mijn handen aan weerzijden van mijn mond en riep hard: “Ivanhooooo!”
[…]
Ik stak het zwaard omhoog en sloeg ermee tegen een jonge struik. Het zwaard klapte altijd meteen dubbel als het met iets in aanraking kwam.
[…] Toen hoorde ik opzij van me, achter een lage muur, gelach, zacht, geheimzinnig […] [A]ls ik wegliep, sloeg ik een figuur. Ik boog voorover, zogenaamd om iets aan mijn schoen te doen[…] Vervolgens liep ik naar het muurtje en keek erachter. Er was niemand.
[…]
Ik rende naar huis. Daar pakte ik mijn Kuifje-boeken, die me een venster op de wereld boden en waarin ik een orde aantrof die ik begreep.’

Een boek dat ontroert zonder een tranentrekker te zijn, vakwerk. Verbogt zet een keurig architectonisch bouwwerkje neer. Het komt speels op gang, met zijsprongetjes en terzijdes, maar na een paar hoofdstukken merkt de lezer dat vooral die zijsprongetjes belangrijk zijn om de geschiedenis te snappen. Een solide verhaal vol ingetogen vertelde emoties en onverwachte wendingen. Een plezier om te lezen.

Voor het eerst verschenen op Bazarow. Ook verschenen op Nico’s recensies


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Als je de stilte ziet

Hoe alles moest beginnen

Als de winter voorbij is

Wat heeft de Sint voor jou gekocht