"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Elf

Vrijdag, 22 januari, 2010

Geschreven door: Daniel Rovers
Artikel door: Marleen Louter

INFO;
door Marleen Louter, 22 januari 2010
interview met Daniël Rovers

INTERVIEW;

Het is een magisch moment in een schrijversleven. Wat begon als een idee, heeft vorm gekregen in taal. Die taal is nu een boek geworden, en de schrijver ervan auteur. Ik ben erbij wanneer Daniël Rovers (1975) ten huize van Uitgeverij Wereldbibliotheek het eerste exemplaar krijgt uitgereikt van zijn debuutroman Elf, een ‘biografische roman’ in elf ontroerende portretten.

‘Ik geloof sterk in de tijdelijkheid van een idee. Als iets in je zit moet het eruit komen, anders verdort het. Als je er op het juiste moment mee begint, kan het uitgroeien tot iets moois. Dat is een fascinerend proces. Van tevoren had ik niet bedacht hoeveel portretten ik in dit boek wilde maken. Uiteindelijk werden het er elf, en daaruit vloeide het idee voor een twaalfde hoofdstuk voort. Zo heeft het zichzelf gaandeweg geschreven. Aanvankelijk was ik dan ook heel sceptisch over wat anderen nog aan mijn boek konden verbeteren. Maar al snel merkte ik dat de suggesties van mijn redacteur precies de zwakke plekken van mijn manuscript blootlegden. Ik besloot niet langer tegen te werken, maar samen te werken. Zo leerde je dat trouwens vroeger al in de Pixie-boekjes.’

Yoga Magazine

Van Daniël Rovers verschenen eerder de essaybundel Bunzing en zijn proefschrift De figuur in het tapijt waarop hij promoveerde aan de Vrije Universiteit Brussel. Maar dat hij een roman zou schrijven, was hem al die tijd al duidelijk. ‘Mijn promotietraject was, hoe fascinerend ook, tegelijkertijd een dekmantel om te kunnen schrijven. Ik had een parttime aanstelling; mijn middagen besteedde ik aan het werk van anderen, de ochtenden aan mijn eigen werk. Toen het achter de rug was had ik sterk het gevoel niet meer op een heel stellige wetenschappelijke manier te willen schrijven, maar ook niet te veel in ‘ik denk’, ‘ik voel’ en ‘ik ervaar’-vorm, zoals in een essay. Ik wilde de wereld – en vooral de mensen die haar bevolken – zelf tot onderwerp maken. En als je over andere mensen dan jezelf wilt schrijven is de roman een geëigende vorm. Zeker als je beseft dat het een vorm is die zowat alles toelaat.’

‘In de winter had hij altijd last van koude voeten, maar hij weigerde geloof te hechten aan de gebruikelijke evolutionaire verklaring voor het fenomeen: dat de voeten ons willen waarschuwen voor een naderende vriesdood.’

De mens in al zijn kwetsbaarheid, daarover wilde Rovers schrijven. Het resulteerde uiteindelijk in Elf, een ‘biografische roman’ waarin hij elf personages opvoert en aan de hand van ‘kenmerkende details’ hun leven beschrijft. ‘Wanneer een schilder een mens portretteert, krijgt hij door de lichtval ’s avonds een ander portret dan ’s ochtends. Een schrijver heeft daar geen last van. Ik kon op alle mogelijke details van mijn personages inzoomen, op ieder moment in hun leven. Maar waar zoom je dan op in? Ook op onopvallende dingen, blijkt. Juist in die dingen, waarvan je je waarschijnlijk het minste bewust bent, toont een mens, of beter, een vriend, wie hij of zij is. Het is een enorm cliché, maar het echte leven heeft zelden een plot. Het grote verhaal, de spanning van dit boek, zit in de levens vervat die de personages in Brussel leiden.’

‘Place Houffalize is een van de pleintje die Brussel tot zo’n onweerstaanbaar lelijke stad maken.’

Rovers werd voor zijn roman deels geïnspireerd door zijn recente verhuizing van Brussel naar Amsterdam. ‘Ik werd me ervan bewust dat ik een periode in mijn leven zou afsluiten, en dat daarmee alle indrukken, ideeën, verlangens en verliefdheden, maar ook de meest onbenullige gebeurtenissen die die periode hadden gekenmerkt, zouden verdwijnen. Stel je voor: het gebouw waar je de laatste jaren in gewoond hebt, wordt gesloopt. Dan begin je met andere ogen naar dat gebouw te kijken. Elke deurknop wordt belangrijk, elke voetstap die je hoort in het trappenhuis. Het kwam me heel helder voor de geest dat ik alles wat nu gebeurt, maar één keer meemaak. En hoe banaal dat ook allemaal lijkt; wanneer ik het niet vastleg, bestaat het niet meer.’ Maar dat wil niet zeggen dat Elf een autobiografische roman is. ‘Ik heb met nadruk niet over mezelf willen schrijven; ik wilde schrijven over de stad, over de mensen die haar tot zo’n fascinerende plek maken. En ik heb dat willen doen met dezelfde snelheid waarmee ik mijn eigen leven ervaar; een snelheid die makkelijk tot een roes leidt, waardoor je het verlies van iedere seconde leven niet meer ervaart.’

De stad Brussel heeft als woonplaats van de elf personages dan ook een belangrijke rol in het boek gekregen. ‘Een ongeorganiseerde, chaotische stad, met onvoorstelbaar veel lelijke plekken en braakliggende terreinen, panoramische parkeerplaatsen, maar ook een stad met de meest prachtige monumenten en parken, en een cultureel leven dat eerder met Berlijn dan met Amsterdam valt te vergelijken. Bij uitstek een stad waar het leven zich op iedere straathoek laat zien: hijgend als een valse hond, speels als een onbezonnen kleuter. Zoals het personage Daan in mijn boek terecht stelt: “In Brussel heb je geen televisie nodig.”’

‘Bij het zaterdagochtendontbijt op 13 november 2007, na een deprimerend geboren-in-de-jaren-zeventig-artikel in Volkskrant Magazine, zwoer Tessel de plechtige eed geen twijfelende twintiger of doelloze dertiger te worden’

Maar Elf is in de eerste plaats een roman over vriendschap. De elf portretten in de roman blijken geschreven door een verteller die zich in het twaalfde hoofdstuk openbaart. Hun levens heeft hij willen vastleggen om hen te kunnen behouden, voor zichzelf en voor de eeuwigheid. Dat principe vertoont echter een interessante paradox met de levensbeschrijvingen van de elf personages; die komen in elkaars leven voor, maar veelal zonder het van elkaar te weten. Ze kruisen elkaar, bij toeval, en gaan vervolgens weer ieder op hun eigen plek op in hun eigen leven, hun eigen literatuur, hun eigen gewoonten. ‘Dat is iets waarvan ik me tijdens het schrijven niet eens zo bewust ben geweest. Maar ik denk dat er een kern van waarheid in zit. Het is een generatie die zich overbewust is van het generatiedenken en daar eigenlijk geen boodschap aan heeft. Generaties zijn niet meer dan een doelgroep, een excuus om weer een extra tijdschrift of krant te kunnen verkopen. Tegelijkertijd ziet elke generatie dezelfde problemen en onzekerheden terugkomen bij leeftijdgenoten. Herkenning bestaat er dan natuurlijk wel degelijk, maar dat helpt je helaas als individu geen steek vooruit.’

De fascinatie die uit zijn roman spreekt, voor het verschil tussen het wezen van een individu en de manier waarop die zich toont aan de buitenwereld, spreekt ook uit Rovers’ proefschrift waarop hij enkele jaren geleden promoveerde. Hij bestudeerde zes schrijvers en maakte onderscheid tussen hun optreden als figuurauteur; de zichtbare persoon van de auteur die zich openbaart in bijvoorbeeld optredens en interviews, en de auteursfiguur; de manier waarop zij in hun werk naar voren treden. ‘Mijn promotietraject duurde zes jaar, en in het derde daarvan liep ik vast. Ik had me blind gestaard op zes schrijvers, me afgevraagd op welke manier het ‘ik’ in hun werk voorkwam. Tot ik ontdekte – de beste ideeën komen altijd om drie uur ’s nachts – dat ik eigenlijk had proberen te ontdekken wat het werk van deze auteurs nu zo uniek, zo ‘eigen’ maakt. Dat was de manier waarop ze schreven, de woorden die ze kozen, de metaforen die ze gebruikten. Dat maakt het wezen van hun werk uit, en dat is ook het wezen van literatuur. De auteursfiguur: dat is het tekstuele lichaam van de schrijver. Het zijn altijd woorden waardoor je voor een schrijver valt.

Op de vraag hoe hij zichzelf nu beschouwt als auteur, wat het eigene is aan zíjn werk, kan hij echter moeilijk antwoord geven. ‘Ik zou daar wel over kunnen reflecteren, maar anderen kunnen dat beter doen. Schrijvers zijn nogal bevooroordeeld over hun eigen waar, het zijn wat dat betreft net tweedehandsautoverkopers; ik zou mezelf zeker niet vertrouwen. Schrijven vraagt een andere manier van denken.’

Maar Daniël Rovers kan vanaf nu dan ook – zoals iedere schrijver – verwijzen naar zijn werk; daarin staat het antwoord geschreven.

Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.