"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

English as a Literature in Translation

Vrijdag, 26 oktober, 2018

Geschreven door: Fiona J. Doloughan
Artikel door: Ton Naaijkens

In de bloedsomloop van de literatuur

Over Fiona Doloughans English as a Literature in Translation

In haar boek English as a Literature in Translation stelt Fiona Doloughan dat de hedendaagse Engelstalige literatuur in toenemende mate verweven is met meertaligheid en vertaling. Taal en thematiek zijn hier geen monolithische, nationale blokken meer, maar weerspiegelen het pluriforme, plurilinguale en pluriculturele van de wereld die erin beschreven en verkend wordt. Dat is op zich geen bijzondere waarneming, per slot van rekening is zij al eerder gedaan, bijvoorbeeld in taalgebieden die van meet af aan meertalig zijn – ik denk aan Israël, dat vanaf zijn bestaan tal van talen moest verenigen in een nieuw soort meertalig Ivriet. Amos Oz heeft erover geschreven. In zijn ‘autobiografie’ Een verhaal van liefde en duisternis vertelt hij hoe zijn oudoom Josef Klausner, een hoogleraar Hebreeuwse Literatuur die overal over meepraat, met alle genoegen afdwaalt en te boek staat als de schepper van een aantal simpele, dagelijkse woorden die het Hebreeuws in zijn twintigste-eeuwse ontwikkeling nodig had. Oz noemt woorden voor potlood, ijsberg, bloes, sensueel, hijskraan en neushoorn die zogezegd in de bloedsomloop van de taal zijn doorgedrongen. Oom Josef, van oorsprong Litouws, in zijn jonge jaren woonachtig in Odessa, opgeleid in Heidelberg, legt voortdurend opvallende en spectaculaire verbanden tussen de vele talen die hij beheerst en de kennisgebieden waarin hij thuis is. Vaak zoekt oom Josef naar de wortels van woorden. Het interessantst zijn woorden die in boeken als de Torah of de Ilias maar één keer voorkomen, zogenaamde hapaxen.

Bij het lezen van Doloughans studie legde ik een verband tussen het ontstaan van het moderne Hebreeuws en de ontwikkeling van de Engelstalige literatuur: allebei waren of zijn ze onderhevig aan het binnendringen van andere, vreemde talen. Voor oom Josef ligt het geheim van de vitaliteit van levende talen verborgen in het feit “dat ze woorden en begrippen opnemen uit bijna alles wat voorhanden is en die met huid en haar verslinden en dwingen in de logica van de ontvangende taal en de morfologie ervan”. (Oz 2005: 79) Doloughan bespreekt in haar studie een aantal boeken dat vertaling en taaldiversiteit thematiseert en wat het betekent om over talen en/of culturen heen te stappen. Meertaligheid wordt zo een centraal kenmerk van die literatuur; niet alleen als er meer dan één taal gebruikt wordt, maar ook als binnen de tekst variëteiten zichtbaar zijn die aangeven hoe de ‘eigenlijke’ taal opgerekt wordt door andere talen.

Men spreekt tegenwoordig wel van heterolinguïsme en de heterolinguïstische verschillen stroken in de literatuur vaak met de verschillen tussen de personages, dit komt simpelweg doordat de sociale achtergronden uiteenlopen. Doloughan bespreekt romans, maar ook memoirs en andere egodocumenten of autofictie waarin auteurs hun afkomst en achtergrond als uitgangspunt nemen. Het is een fenomeen dat we ook in de Nederlandse literatuur kennen; in English as a Literature in Translation wordt het concept uitgewerkt aan de hand van boeken die we hier minder kennen. Dat heeft als voordeel dat de nadruk ligt op het conceptuele, maar het gaat Doloughan juist ook om de uitgebreide case studies die zij presenteert.

Boekenkrant

De manier waarop Doloughan hedendaagse literatuur doorlicht, raakt in algemenere zin aan de actuele discussies over taaleigen, taalvariatie en onvertaalbaarheid. Er loopt ook een directe lijn naar de Amerikaanse discussie over vertaling als dé metafoor voor de meertalige wereld waarin wij momenteel leven en het bijkomende gevoel permanent lost in translation te zijn. Een voorbeeld uit die discussie is de Dictionary of Untranslatables uit 2004 waarin Barbara Cassin het Europese vocabulaire van filosofieën verkent. De oudoom van Amos Oz had eraan mee kunnen schrijven, want de lemma’s behandelen begrippen als goût, Dasein en duende door zowel te wijzen op hun onvertaalbare hapax-karakter in de taal waaruit ze stammen, als uitgebreid commentaar te geven over wat ze allemaal nog meer betekenen zodra ze in een andere omgeving terechtkomen. Dat woorden in de kern onvertaalbaar zijn, kun je in het eerste het beste kroeggesprek over vertalen te horen krijgen. Dat het verkennen van de betekenis van een woord in de vorm van een commentaar, een lemma of een essay principieel niet verschilt van een vertaling, gaat er moeilijker in. Vertaalwetenschap is echter nog altijd iets onbekends, zeker waar het haar non-normatieve karakter betreft dat openstaat voor elke vertaling, welke dan ook, dus ook de meest absurde en foute. Ik beschouw Doloughans boek daarom ook minder als een bijdrage aan de vertaalwetenschap dan aan de cultuur- en literatuurwetenschap die zich met translingualiteit en culturele transfers bezighoudt. Over vertalen an sich gaat het niet.

Iets van de genoemde spanning komt voort uit de ontdekking van de  vertaalwetenschap door met name Amerikaanse comparatisten in het afgelopen decennium. Emily Apter en anderen vinden de vertaalwetenschap uit alsof die daarvoor nooit bestaan heeft. Het voert te ver om die positie hier nader toe te lichten, zo uitgebreid is die intussen; Apters sleutelpublicatie heet The Translation Zone en het kost weinig moeite reacties daarop te verzamelen. Apter noem ik hier expliciet omdat zij een van de vertalers is van de genoemde Dictionary of Untranslatables. Men heeft natuurlijk ook een begrip van vertaling nodig in de actuele debatten over meertaligheid, multiculturaliteit, migratie en postkolonialisme, eens te meer in landen en culturen waarin de maatschappelijke situatie hierom vraagt. Dat leidt tot extreme posities: soms tot het streven om nog meer talen te beheersen en uit te gaan van hun onvertaalbare eigenheden; soms tot een oproep om alles maar te gaan vertalen en te beschouwen als (inderdaad Engelstalige) world literature zoals Theo D’haen en David Damrosch die term gebruiken; soms leidt dat zelfs tot ‘een afkeer voor vertalingen an sich’ (volgens Arjwan al Fayle).

In haar studie geeft Doloughan blijk van een grote interesse in vertalen en vertaling, maar dat doet ze vooral door te kijken naar narratives of translation, dat wil zeggen: naar de manier waarop een aantal hedendaagse Engelstalige auteurs in zijn boeken omgaat met veranderende ideeën over twee- en meertaligheid. Zoals de oudoom bij Amos Oz probeert te reageren op, en in te grijpen in, de talige wereld die hem omgeeft, zo kijkt Doloughan naar de manier waarop in romans en memoirs vertaling een rol speelt in de ervaren en beschreven wereld. In die zin beschouwt ze meertaligheid en vertaling als een niet meer weg te denken realiteit in hedendaagse samenlevingen, zeker wat betreft de Britse situatie: de weg terug naar een samenleving met één taal en één cultuur is voorgoed gesloten. Ik citeer graag Arvi Sepp, die stelt dat vertaling ervoor zorgt “dat de principiële onmogelijkheid van een eenduidige verhouding tussen bron- en doelcultuur duidelijk wordt en zodoende ook de uniciteit en de vreemdheid van iedere taal op zich tot uitdrukking wordt gebracht. De meertalige literatuur en de literaire vertaling hebben tegen deze achtergrond gemeenschappelijk dat ze de spanning tussen culturele en linguïstische identiteit en niet-identiteit weergeven. De reflectie op deze spanning staat in het middelpunt van elke ethiek van de meertaligheid.” (Sepp 2017: 53) Doloughan en Sepp zien het binnendringen van het vreemde, andere enhet daarmee gepaard gaande gedachtegoed dus als winst. Dat houdt meteen een ethische stellingname in tegenover actuele issues als immigratie en de plaats van het Verenigd Koninkrijk tegenover de rest van de wereld, iets wat Doloughan allerminst verdoezelt.

Doloughans studie komt natuurlijk vooral voort uit het feit dat steeds meer Engelstalige literatuur geschreven wordt door twee- of zelfs meertalige schrijvers. Ik moest denken aan Jhumpa Lahiri, altijd al een schrijfster ‘zonder vaste taal’, geboren in Londen, een kind van ouders die Bengaals met haar spraken: haar nieuwste boek schreef zij, spectaculair genoeg, in het Italiaans. Doloughan bespreekt vier andere auteurs met boeken die passen bij haar onderwerp: Eva Hoffman en haar boek Lost in Translation (1989), Ariel Dorfman en diens Heading South, Looking North (1998), van James Kelman met name diens Translated Accounts. A Novel (2001) en A Concise Chinese-English Dictionary for Lovers van Xiaolu Guo (2007). De Pools-Amerikaanse migrante, de Argentijns-Chileens-Amerikaanse schrijver met Oekraïense wortels, de Schot die schreef in een mengeling van Schots en Engels en de Chinese migrante en filmmaakster schrijven allemaal over vervreemding, reizen, transnationale identiteit en vertalen.

De geciteerde titels zijn op zich al veelzeggend: lost in translation is zoals gezegd hét etiket op de heterolinguïstische situatie waarin de wereld verkeert, en de ‘translated accounts’ leggen daar rekenschap van af. De ondertitels van de twee eerstgenoemde boeken zijn misschien nog veelzeggender: Life in a New Language en A Bilingual Journey. We hebben hier te maken met een studie die reflecteert op thematiek die een vanzelfsprekende actualiteit en geldigheid heeft, een studie waarbinnen voorbeelden en denkkaders goed zijn gekozen. De boeken illustreren, met andere woorden, de ideeën van de schrijfster over hoe de wereld en de Engelstalige literatuur er nu uitzien, doordrenkt als deze zijn van vertaling.

De winst zit dus in het feit dat die literatuur in toenemende mate ‘narratieven van vertaling’ bevat. Bij Doloughan leidt dat tot de conclusie dat de Engelstalige literatuur steeds meer een literatuur ‘in vertaling’ aan het worden is. Vertaling is een sleutelterm in haar studie, maar eigenlijk alleen in metaforische zin. (“All the works I treat foreground the problematics of translation in a broad sense and ask questions about what it means to live in more than one language at the end of the twentieth and into the twenty-first centuries,” Doloughan 2016: 28) De stap om ook vertaalde literatuur te rekenen tot de Engelstalige literatuur zet zij niet, maar dat is ook niet haar bedoeling, ook al stelt ze dat literatuur in het Engels steeds vaker het product van een vertaalproces is, dus steeds meer een product van een interplay van andere talen en culturen.

Het is voorts Engels wat de klok slaat en vertaling is slechts een middel en geen doel. ‘Vertaling’ is het etiket dat op een conglomeraat van thematieken geplakt wordt en als vanzelf ook werkzaam is in de Nederlandstalige literatuur. Slechts een van de genoemde boeken is nochtans in het Nederlands vertaald (dat van Eva Hoffman), zodat in ieder geval gezegd kan worden dat Nederlandse uitgevers niet altijd brood zagen in de hier vertelde verhalen – misschien omdat ze ondanks alles toch te lokaal zijn. Dat is begrijpelijk en bevestigt het doelculturele perspectief dat Doloughan hanteert. Het pleit daarom wel voor haar dat zij de dominantie van het Engels als wereldtaal bespreekt en ter discussie stelt aan een publiek dat wil beseffen hoe hedendaagse communicatie verloopt en wil weten welke impact ‘vertaalde’ literatuur of de keuze voor een taal heeft op de relaties tussen mensen en culturen. Daarvoor is het nodig om oog te hebben voor het vreemde en dit op te nemen in de bloedsomloop van de literatuur. Een beetje in de geest van de oudoom van Amos Oz.

Eerder verschenen in Vooys

Literatuur
Apter, E., The Translation Zone: A New Comparative Literature, Princeton 2006.
Cassin, B. (ed.), Dictionary of Untranslatables: A Philosophical Lexicon, Princeton 2014.
Doloughan, F.J., English as a Literature in Translation, New York & London 2016.
Oz, A., Een verhaal van liefde en duisternis, (vert. Hilde Pach), Amsterdam 2005.
Sepp, A., ‘Meertaligheid en vertaling: drie ethische reflecties’. In: Filter, tijdschrift over vertalen, 24
(2017) 2: 45-56.