"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Entretiens

Zondag, 23 december, 2018

Geschreven door: Emil Cioran
Artikel door: Arnold Heumakers

Gesprekken met E.M. Cioran

[Recensie] “Een gesprek is slechts vruchtbaar tussen geesten die eraan hechten in hun verbijstering te worden bevestigd”, luidt een aforisme van E.M. Cioran, de FransRoemeense denker die in 1995 op 84-jarige leeftijd overleed. Het lijkt niet echt een goed uitgangspunt voor een interview. Van interviews hield Cioran dan ook niet naar eigen zeggen. Men diende zich `afzijdig’ te houden en niet aan `autopropaganda’ te doen. Het pikante is alleen dat Cioran dit verkondigde in een interview, vergezeld van de bekentenis dat hij naarmate hij ouder werd nu eenmaal steeds meer concessies deed. Alleen Franse interviewers werden nog buiten de deur gehouden en hij weigerde zijn kop de tv te laten zien: om op zijn oude dag ook nog `bekend’ te worden, daar had hij geen behoefte aan.

Aan gegadigden uit het buitenland bestond de laatste jaren van zijn leven geen gebrek, met als gevolg dat nu [1995/red.] een kloeke bundel Entretiens heeft kunnen verschijnen, waarin Cioran vragen beantwoordt van Duitse, Spaanse, Zwitserse, Italiaanse, Amerikaanse en Servische bezoekers. Bij nader inzien blijkt zich toch nog een enkele verdwaalde Française tussen de buitenlanders te hebben gevoegd. En verder is de tekst opgenomen van het publieke vraaggesprek dat Leo Gillet een jaar of tien geleden (maar naar mijn herinnering niet in 1982, zoals de tekst vermeldt) met hem had in het Amsterdamse Maison Descartes.

Cioran, die zichzelf “van nature zeer indiscreet” noemt, ontpopt zich in de bundel als een gretig en onderhoudend prater, die vaak aan een half woord genoeg heeft om een lange monoloog af te steken vol apodictische beweringen en pittoreske anekdotes. Enige herhaling moet daarbij voor lief worden genomen, niet alleen omdat de verschillende interviewers vaak dezelfde vragen stellen, maar ook omdat het repertoire zijn beperkingen kent. Veel van wat er wordt verteld is bovendien al bekend uit het gepubliceerde werk, waarvan de inhoud op verzoek nog eens de revue passeert.

Bijna al Ciorans vaste thema’s komen aan bod: zijn besluit om het Roemeens vaarwel te zeggen en voortaan in het Frans te schrijven, zijn pessimistische kijk op de geschiedenis, zijn visie op de zelfmoord, zijn liefde voor de mystici, zijn overtuiging dat de rol van Europa is uitgespeeld, zijn waardering van de erfzonde, zijn visie op God en op de godsdienst. Nieuw, dat wil zeggen: niet al volledig aanwezig in de boeken, zijn eigenlijk alleen de autobiografische verhalen. Bijvoorbeeld over zijn flirt in de jaren dertig met de fascistische IJzeren Garde, over de reactie van zijn moeder op zijn ennui (“Als ik dit van te voren had geweten, dan zou ik me hebben laten aborteren” – een bevrijdende opmerking aldus Cioran), over zijn vriendschap met beroemdere collega’s als Beckett, Ionesco en Michaux.

Boekenkrant

Toch kost het mij geen moeite opnieuw in zijn ban te komen. Ook als spreker is Cioran een fascinerend karakter, een moderne Rousseau (maar dan zonder diens geloof in de oorspronkelijke goedheid van de mens), die als een `nobele wilde’ uit de Karpaten de illusies van een decadente beschaving ontmantelt. Ook in tegenstrijdigheid doet hij niet onder voor de `citoyen de Geneve’, de revolutionaire pedagoog die zijn eigen kinderen te vondeling legde, en net als Rousseau schept hij er een koket behagen in zijn contradicties en inconsequenties zelf te onthullen.

Prominent worden ze in stelling gebracht in het enige entretien, waarbij de interviewer zijn best doet hem het vuur wat nader aan de schenen te leggen. Wanneer Fritz J. Raddatz hem vraagt waarom hij eigenlijk schrijft en publiceert als hij zo weinig fiducie heeft in de mens, antwoordt Cioran: “Ik ben een voorbeeld van wat ik beschrijf. Ik ben geen uitzondering, in tegendeel. Ik zit vol contradicties”.

Gelukkig geeft Raddatz het niet meteen op. Nadat Cioran heeft verklaard dat zijn schrijfsels voor hem zelf zoiets als heilzame `tabletten’ zijn, noemt Raddatz ze `gif’ voor zijn lezers. Cioran is het niet met hem eens: uit de meeste reacties van zijn lezers blijkt juist dat ze zijn boeken als een `bevrijding’ hebben ervaren. Waarop Raddatz fijntjes opmerkt dat “degenen die zich van kant hebben gemaakt u niet meer konden bedanken”.

Zo gaat het gesprek nog even door, met onder meer lastige vragen over Ciorans irrationalisme en de mogelijke fascistische consequenties daarvan, om pas in kalmer – anekdotisch – vaarwater te geraken, nadat Cioran heeft vastgesteld wat hen beiden van elkaar onderscheidt. Raddatz gelooft nog “in de toekomst, in een oplossing, indien mogelijk van algemene aard”, terwijl hij zelf maar van een ding echt overtuigd is, namelijk dat “wij er zijn om elkaar te laten lijden onder eindeloze illusies”.

Dank zij dit soort kleine stekeligheden is het interview met Raddatz misschien niet het meest `vruchtbare’, maar wel het boeiendste uit de bundel geworden. Hij dringt zijn slachtoffer als enige een ander genre op: dat van de dialoog in plaats van de monoloog. Niettemin is duidelijk dat Cioran zich alleen in het laatste genre echt op zijn gemak voelt. Alleen dat voegt zich naadloos naar het monomane karakter van zijn wereldbeeld, dat aan serieuze tegenspraak geen behoefte heeft en uitsluitend contradicties van eigen makelij verdraagt.

Ook voor argumentatie en bewijsvoering heeft Cioran geen emplooi. Bewijzen – dat doen alleen `schoolmeesters’, zegt hij in een ander interview. Hij geeft slechts zijn conclusies, het resultaat van redeneringen die zelf gerust achterwege kunnen blijven. Dit tekent de in wezen esthetische aard van zijn denken, dat dan ook minstens zo veel te danken heeft aan de stijl waarin het wordt verwoord als aan de inhoud.

In de praktijk zijn beide natuurlijk niet van elkaar te scheiden, te meer daar volgens Cioran zowel denken als stijl `fysiologisch’ bepaald zijn. Een echte schrijver kan enkel schrijven zoals hij moet schrijven. Onwillekeurig relativeert dit de waarde van deze Entretiens: om Cioran werkelijk te leren kennen blijft de lectuur van zijn geschriften onontbeerlijk.

Nederlandse lezers kunnen sinds kort ook terecht bij Écartèlement, het derde boek dat van Cioran (na De l’inconvénient d’être né en Syllogismes de l’amertume) is vertaald. Gevierendeeld, oorspronkelijk gepubliceerd in 1979, bestaat voor de ene helft uit aforismen, voor de andere helft uit een viertal essays, waarin Cioran als vanouds te keer gaat tegen de doem van de geschiedenis en speculeert over de posthistoire die na een even onontkoombare als geheimzinnige `catastrofe’ ons lot zal zijn. “Een verslechterde versie van de prehistorie” zou het wel eens kunnen worden, waarin de mens is veranderd in “een ontluisterde troglodiet, een troglodiet die van alles zijn bekomst heeft” en alleen nog een voorbeeld neemt aan `de planten’. “Bevrijd van de waan van de daad zullen de overlevenden zich op de verveling richten en proberen zich erin te verheugen, erin te zwelgen, teneinde zich aan de prikkels van het nieuwe te onttrekken”.

Een voorproefje van wat ons te wachten staat verschaffen sommige perioden uit het verleden, zoals de Franse achttiende eeuw. Voor Cioran is dat niet zozeer de eeuw van de Verlichting met haar optimisme, als wel de eeuw van een uitgebluste aristocratie die de ramp van de Revolutie zelf over zich heeft afgeroepen, niet meer in staat of bereid zich tegen haar vijanden te verdedigen. De achttiende eeuw biedt “het betoverende schouwspel van een wormstekige samenleving, de voorafschaduwing van een mensheid die aan haar eind is gekomen, die voor altijd is genezen van elke mogelijke toekomst”, lezen we in Gevierendeeld.

Cioran voelt zich onmiskenbaar thuis in deze eeuw. Een verschil met Rousseau, bij wie de dubbelzinnige medeplichtigheid aan de decadentie ten enen male ontbreekt. Wanneer Cioran over madame Du Deffand schrijft, is het bijna alsof hij ons een zelfportret voorschotelt. Haar – inderdaad schitterende – correspondentie noemt hij “een onovertroffen uiting van de gesel van de luciditeit, de overspannenheid van het bewustzijn, de overdaad aan vragen en verwarringen waartoe de mens vervalt die van alles is afgesneden, die is opgehouden natuur te zijn”.

Hoewel Cioran doorgaans weinig waardering voor de technologie aan de dag legt, doet zo’n passage je weer eens betreuren dat de tijdmachine nog niet is uitgevonden. Want wat zou ik graag tussen al die andere entretiens het verslag willen lezen van het gesprek dat madame Du Deffand en Cioran met elkaar hadden kunnen voeren. Het was zonder enige twijfel het vruchtbaarste van de hele bundel geworden.

Eerder verschenen in De Volkskrant en op Arnold Heumakers

 

Boeken van deze Auteur:

Een kleine filosofie van verval

Entretiens

Gevierendeeld

Bestaan als verleiding