"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Fenomenologie van de geest

Zondag, 12 augustus, 2018

Geschreven door: Wilhelm Friedrich Hegel
Artikel door: Arnold Heumakers

Bewierookt en vervloekt, maar onbetwist een van de belangrijksten in de filosofie

[recensie] Om iets van Georg Wilhelm Friedrich Hegel(1770-1831) te weten hoef je hem niet zelf te hebben gelezen. Begrippen als ‘dialectiek’, ‘vervreemding’ of ‘het einde van de geschiedenis’ zijn een eigen leven gaan leiden, dankzij Marx, Adorno, Fukuyama en vele anderen die zich door Hegels werk hebben laten inspireren. Dat werk lezen is geen sinecure, vanwege het veelal extreem abstracte karakter van de inhoud en de aaneenschakeling van monumentale, doorwrochte volzinnen.

Hoewel hij als docent geen vlotte spreker moet zijn geweest, blijkt Hegel nog het meest toegankelijk in zijn colleges (onder andere over de filosofie van de wereldgeschiedenis en de esthetica) waarvan we de tekst kennen via de uitgeschreven dictaten van zijn studenten. Door de geringere abstractiegraad en de soepeler stijl kan Hegels gedachtegoed hier relatief probleemloos tot de lezer doordringen.

In deze colleges, evenals in door hem zelf geschreven en gepubliceerde boeken als Wissenschaft der Logik (1812-1816) en Grundlinien der Philosophie des Rechts (1820), zet Hegel zijn filosofische systeem uiteen aan de hand van een concreet deelgebied. In zijn Enzyklopedie der philosophische Wissenschaften (1817-1830) geeft hij een overzicht van het geheel. Om dat systeem en de ‘wetenschap’ die het bevat, was het hem te doen. De aanzet ertoe vinden we in Phänomenologie des Geistes, Hegels eerste grote boekpublicatie uit 1807, waarvan nu [2013/red.] een integrale Nederlandse versie is verschenen, een formidabele prestatie van vertaler Willem Visser.

Volgens de Franse schrijver en denker Georges Bataille (L’expérience intérieure) had Hegel zijn systeem bedacht om te ontsnappen aan de ‘waanzin’ die hem bedreigde. Hegel was tot het ‘uiterste’ gegaan, hij had in de ‘afgrond’ gekeken, en zou zichzelf hebben gered in zijn systeem. Bataille drukt zich gewoontegetrouw ietwat pathetisch uit, maar hij heeft wel een punt. Het systeem (dat is gebaseerd op een ‘absoluut weten’) biedt onmiskenbaar uitkomst en verzoening: er moet dus iets zijn geweest dat daar om vroeg.

Boekenkrant

Wat? Dat lijkt niet moeilijk te raden, want ook in Hegels tijd verkeerde Europa in diepe crisis. De Franse Revolutie en het ongenadige criticisme van de Verlichting hadden het oude continent zowel politiek als geestelijk volkomen overhoop gehaald. Verwarring alom. In zijn filosofie tracht Hegel orde op zaken te stellen: enerzijds door te laten zien dat verwarring tot de normale gang van zaken behoort, anderzijds door de verwarring op te heffen in de allesdoordringende rationaliteit van zijn systeem.

Hegel was geen utopist die geloofde in een andere werkelijkheid dan de bestaande. Dus wilde zijn systeem een antwoord zijn op de heersende crisis, dan moest het de rationaliteit aantonen van de bestaande werkelijkheid. Zijn uitgangspunt daarbij was dat die werkelijkheid en het bewustzijn ervan in wezen op hetzelfde neerkomen: zijn en denken vallen samen. In dat geval zou de werkelijkheid direct profiteren van de vervolmaking van het denken. Via het ‘absolute weten’ belanden we niet in een paradijs, maar in een wereld die ons bevredigt omdat we de noodzakelijkheid oftewel de redelijkheid ervan begrijpen. Hoe dat laatste zo gekomen is, laat Hegel zien in zijn Fenomenologie van de geest.

Het absolute weten valt daarin niet uit de hemel, noch wordt het gededuceerd uit een absoluut grondprincipe, het is het resultaat van de ontwikkelingsgang van de geest, die Hegel minutieus reconstrueert: van het ‘natuurlijke’ (zintuiglijke) bewustzijn tot aan het absolute weten. Wat we precies onder geest moeten verstaan, blijft een beetje vaag. Op zeker moment is er een hoofdstuk (het op twee na laatste) dat expliciet over ‘de geest’ gaat, maar neem je de titel van het boek serieus, dan ging het er al de hele tijd over. Geest slaat dus op het geheel van het bewustzijn én het is de ‘gestalte’ die dat bewustzijn aanneemt tegen het eind van zijn geschiedenis.

In de loop van die geschiedenis neemt het bewustzijn of de geest diverse gestaltes aan: individuele zoals het ‘zelfbewustzijn’ en de ‘rede’, maar ook collectieve zoals de ‘religie’ en de ‘geest’. Want als gestalte van het bewustzijn betekent geest vooral dat het bewustzijn zichzelf begrijpt als onderdeel van een groter geheel. Die gestaltes vormen de opeenvolgende geestelijke verschijningsvormen, die door Hegel in zijn ‘fenomenologie’ (letterlijk: leer van de verschijnselen) worden beschreven.

Waar het op aankomt is te bewijzen dat die opeenvolging niet op toeval berust, maar wordt bepaald door noodzakelijkheid. Een dwingende interne dynamiek, ook wel ‘dialectiek’ genoemd, blijkt het proces te regeren. Dat gaat met vallen en opstaan, met strijd, negatie, twijfel en vervreemding, maar wie er middenin zit snapt er nog niet veel van. Pas achteraf wordt duidelijk dat het niet anders had kunnen gaan, en dan bereiken we de gezochte rationaliteit oftewel de waarheid: in de wetenschap van Hegels systeem. “Het ware is het geheel”, schrijft Hegel, en dat omsluit ook de hele dialectische ontstaansgeschiedenis, die in de Fenomenologie zowel van binnenuit wordt beschreven als van buitenaf verklaard.

De romanticus Friedrich Schlegel betoogde ooit: het wezen van de kunst is haar geschiedenis. Hoewel Hegel zich fel tegen de romantiek heeft afgezet, zegt hij in feite hetzelfde over het weten. Sinds de moderne mens de navelstreng met de eeuwigheid heeft doorgeknipt, is hij definitief veranderd in een historisch wezen. Uit de geschiedenis moet hij zijn ‘diepte’ halen. De absolute geest, de hoogste gestalte die het weten kan aannemen, leeft van de geschiedenis die hem heeft voortgebracht. Ook als hij ‘God’ wordt genoemd, blijft hij daaraan immanent. Voor een transcendente godheid is in Hegels filosofie geen plaats. Zoiets tekent de radicale moderniteit van zijn denken, dat – ook binnen de opeenvolging in zijn systeem – de religie vervangt.

Er wordt alleen wel een bizarre prijs voor betaald, want in het absolute weten als resultaat van de geschiedenis komt de geschiedenis ook ten einde. En wat dan? In de Fenomenologie van de geest lezen we er niets over: de cirkelgang of gerealiseerde zelfkennis van de geest, die in het absolute weten op zijn schreden terugkeert, volstond blijkbaar om de moderne crisis te bezweren. Misschien ging Hegel ervan uit dat men de resterende tijd nodig zou hebben om zijn filosofie volledig te doorgronden. Want dat blijkt, wanneer we afdalen of opstijgen naar het letterlijke niveau van de tekst, bijna onbegonnen werk. De stroom commentaren en interpretaties houdt niet voor niets nog altijd aan.

Om in dit boek een beetje wegwijs te raken kun je niet buiten een goed commentaar, bijvoorbeeld Herman van Erps Hegel dat tegelijk met deze vertaling verschijnt – als de inleiding die in de vertaling zelf ontbreekt. Van Erp geeft een verhelderende samenvatting van alle hoofdstukken van de Fenomenologie, en dan nog, moet ik bekennen, verdampte de helderheid om de haverklap tijdens de confrontatie met Hegels eigen proza.

Des te groter werd mijn bewondering voor de vertaler, die Hegels massieve Duits zoveel mogelijk in leesbaar Nederlands heeft weten om te zetten. Al blijft het zaak ook de Duitse tekst binnen handbereik te houden, om uitdrukkingen als ‘er-zijn’ (Dasein) of ‘present stellen’ (darstellen) goed te kunnen plaatsen. Sommige vertaalkeuzes worden toegelicht in de – spaarzame – noten, net als enkele amper herkenbare verwijzingen naar andere filosofen en historische verschijnselen (want de geschiedenis van de geest loopt min of meer parallel aan de wereldgeschiedenis), en een paar keer vestigt een noot zelfs de aandacht op Hegels ‘betonnen humor’.

Het is natuurlijk wel merkwaardig dat je daar een noot voor nodig hebt, zonder had ik er vast overheen gelezen. Maar zo is het met dit boek: je kunt het eigenlijk alleen bestuderen, regel voor regel, zin voor zin, in de hoop dat op den duur het nodige doordringt. Gewoon lezen gaat niet. En dan, maar alleen dan, zou je wel eens diep onder de indruk kunnen raken van deze dialectische Münchhausen, wiens heroïsche onderneming eruit bestaat de wereldgeest aan zijn eigen denkkracht uit het moeras van de geschiedenis te trekken.

Eerder verschenen in NRC handelsblad en op Arnoldheumakers.nl

Boeken van deze Auteur: