"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Gedachten

Zondag, 11 juni, 2017

Geschreven door: Blaise Pascal
Artikel door: Arnold Heumakers

De grootheid van de mens bestaat daarin dat hij van zichzelf weet dat hij ellendig is

In 1997 verscheen er een nieuwe vertaling van de Pensées van Blaise Pascal, van de hand van Frank de Graaff. Dit jaar werd het boek in een nieuw jasje herdrukt. We publiceren hier het essay over dit boek dat Arnold Heumakers 20 jaar geleden voor NRC Handelsblad schreef.

[Essay] Een van de meest indrukwekkende teksten van Blaise Pascal (1623-1662) was nooit voor de ogen van lezers bestemd. Pas na zij dood, op 39-jarige leeftijd, werd deze tekst gevonden, ingenaaid in de voering van zijn jas. Een wonder van literaire perfectie is dit Memoriaal, zoals de tekst is gaan heten, allerminst, maar dat doet aan de emotionele waarde niet af. In enkele zinnen, kreten bijna, roept Pascal de herinnering op aan een bijzondere ervaring die hem in de nacht van 23 november 1654 deelachtig was geworden.

In niet veel meer dan twee uren (“Vanaf ongeveer half elf ’s avonds tot ongeveer een half uur na middernacht”) werd er over de rest van zijn leven beslist. “Vuur”, lezen we, gevolgd door: “God van Abraham, God van Isaac, God van Jacob, niet van de filosofen en de geleerden. Zekerheid, zekerheid, besef, vreugde, vrede”. Het heeft iets indiscreets deze woorden te lezen, die zo duidelijk alleen voor de schrijver zelf bedoeld waren, maar ze verraden beter dan wat ook de hevigheid van Pascals geloof, voorbij iedere wetenschap of filosofie. Voor hem kwam het aan, zoals ook in het Memoriaal wordt vermeld, op de “volledige onderwerping aan Christus en aan mijn geestelijke leidsman”. Om dit inzicht had hij in de nacht van die 23e november “tranen van vreugde” geschreid.

Pascal staat nu vooral bekend als de schrijver van de Pensées, eveneens een religieuze tekst, maar in zijn eigen tijd was hij bekender als wiskundige en natuurwetenschapper. De combinatie lijkt vreemd; de zeventiende eeuw waarin Pascal leefde is tenslotte de eeuw waarin wetenschap en religie uit elkaar zijn gegaan. Pascal heeft die scheiding niet bestreden, integendeel, hij heeft haar eerder bevorderd door juist de pogingen van Descartes om God alsnog een plaats te geven in het natuurwetenschappelijke denken aan de kaak te stellen.

Boekenkrant

Pascal was een wiskundig wonderkind. Volgens de biografie van zijn zuster Gilberte Périer had hij als kind de eerste dertig stellingen van Euclides op eigen kracht gevonden. Een uiting van zusterlijke overdrijving zonder twijfel, maar niet te loochenen valt dat Pascal al op jeugdige leeftijd een vooraanstaande rol speelde in de wetenschapsrevolutie van zijn tijd. Hij deed belangrijk geometrisch onderzoek, hij vond de rekenmachine uit, en hij bewees tegen het gezag van de `Ouden’ in dat er in de natuur wel degelijk een `vacuüm’ kon bestaan. Observatie en experiment waren voor hem de basis van het natuurwetenschappelijke onderzoek; gezagsargumenten deden daarbij niet ter zake. Bijna een halve eeuw vóór de befaamde ‘Querelle des Anciens et des Modernes’ sprak hij zijn vertrouwen uit in de vooruitgang van de menselijke kennis.

Tegelijkertijd was hij zich terdege bewust van de beperkingen van de wetenschappelijke rede, met name op het gebied van de religie. Vandaar dat hij niet kon accepteren dat Descartes God een cruciale plaats had gegeven in zijn filosofische systeem. Voor Pascal was dat een ontoelaatbare vermenging van competenties, want in zekere zin werd God nu afhankelijk gemaakt van het menselijk verstand. Bovendien speelde God, na als fundament te zijn opgevoerd, geen enkele rol meer in Descartes’ mechanistische systeem – een voorafschaduwing van het latere deïsme, dat God nog alleen als schepper wenste te erkennen.

In Pascals ogen was dit te veel eer voor de rede en te weinig voor God. Hij beschouwde het als een vorm van zelfverheffing, van hoogmoed, naar zijn overtuiging de grootste zonde van de mens, waarmee deze in het begin der tijden ook al het paradijs had verspeeld. Nimmer verloor Pascal de afgrondelijke zondigheid van de mens uit het oog; de erfzonde bleef de kern van zijn weinig optimistische mensbeeld. Daar kon ook het geloof in de wetenschappelijke vooruitgang niets aan veranderen.

Zijn visie op de erfzonde deelde Pascal met het Jansenisme, waartoe zijn familie zich in 1646 had `bekeerd’, toen vader Etienne Pascal na een botbreuk langdurig was verzorgd door twee aanhangers van deze dissidente stroming binnen de katholieke kerk. Het Jansenisme (de naam is ontleend aan de bisschop van Ieperen, Cornelius Jansen, auteur van een omstreden studie over Augustinus) verzette zich in de zeventiende eeuw tegen de al te werelds geachte geloofsopvatting van de Contra-Reformatie. Vooral de jezuïeten (overigens: de leermeesters van Descartes) moesten het ontgelden.

In hun conflict, dat zich toespitste op de christelijke genadeleer, trokken de jezuïeten echter aan het langste eind; de Jansenisten, geconcentreerd rond het Parijse klooster Port-Royal, moesten het hoofd buigen en officieel hun ongelijk erkennen. Ook Pascal heeft zich in dit conflict gemengd, en wel met een achttiental anoniem gepubliceerde Brieven aan een vriend in de provincie (de Provinciales uit 1656-58), waarin op vlijmscherpe, satirische wijze de vloer wordt aangeveegd met de standpunten van de tegenstander.

Zo neemt Pascal in de tiende brief de jezuïtische opvatting van de biecht op de hak. We maken kennis met een biechtvader die het zijn boetelingen wel erg gemakkelijk maakt: ze mogen van hem hun ergste zonden verzwijgen, ze hoeven amper nog boete te doen, en met merkbare verontwaardiging constateert Pascal dat deze barmhartige ‘vader’ hen zelfs ontlast van de “pijnlijke verplichting God daadwerkelijk lief te hebben”.

Dat had volgens Pascal met waarachtig christendom niets meer van doen, want juist op de liefde voor God kwam het aan, zoals hij zelf tijdens de nacht van het Memoriaal had ondervonden. Zijn `vuur’ stond tegenover de lauwheid die hij de jezuïeten verweet. Voor wereldse lankmoedigheid was geen plaats, wat niet inhield dat ook de praktische naastenliefde of charitas uit den boze was. Vermoedelijk heeft Pascal zijn eigen wetenschappelijke werk (dat hij – anders dan zijn zuster in haar biografie beweert – na 23 november 1654 niet had opgegeven) in dit licht bezien, en nog in 1662, vlak voor zijn dood, organiseerde hij in Parijs een soort busdienst, tussen de Porte Saint-Antoine en het Luxembourg, waarvan de opbrengsten aan de armen werden geschonken.

In diezelfde jaren werkte hij, geteisterd door diverse fysieke kwalen, aan een Apologie de la Religion Chrétienne. Het ambitieuze project werd nooit voltooid. Maar in 1670 publiceerden de geestelijken van Port-Royal wèl een selectie van de voorbereidende aantekeningen, onder de titel Pensées de M.Pascal sur la religion et sur quelques autres sujets. Talrijke edities zouden volgen, vaak geordend naar eigen inzicht van de tekstbezorger, ondanks het feit dat er een provisorische indeling van de hand van Pascal zelf bestond. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er een uitgave volgens deze indeling, bestaande uit 28 hoofdstukken met titel en 34 reeksen `gedachten’ zonder titel.

Op grond van deze uitgave, destijds verzorgd door Louis Lafuma, heeft Frank de Graaff nu een nieuwe vertaling van de Pensées gemaakt. Niet de eerste, want die verscheen al in de zeventiende eeuw (de laatste is van 1964), maar wel de eerste die volledig is en de authentieke indeling van Lafuma volgt.

Aan de Pensées heeft Pascal zijn blijvende roem te danken. Juist het onvoltooide, fragmentarische karakter van de tekst is sinds de Romantiek (die het fragment zo’n warm hart toedroeg) een onverwacht voordeel gebleken. Het geeft het geheel een onweerstaanbare indruk van spontaniteit, van levendigheid, van raadselachtigheid ook – want lang niet altijd is duidelijk wat Pascal heeft bedoeld. Over een `gedachte’ als “De bek van de papegaai: hij veegt hem af, ook als die schoon is” kan men lang de hersens pijnigen.

Er bestaat, kortom, alle ruimte voor eigen interpretatie en identificatie. Stendhal kon schrijven: “Wanneer ik Pascal lees, lijkt het alsof ik mijzelf herlees”. En zelfs Nietzsche, toch bepaald geen vriend van het christendom maar wel van het fragment, bekende dat hij Pascal (“de enige logische christen”) “bijna” liefhad, omdat hij zoveel van hem had geleerd. Wat precies? Ik vermoed: een vitale stijl en een meedogenloze, niet door slappe illusies vertekende kijk op de mens.

Inderdaad bevatten Pascals Pensées een adembenemende evocatie van de menselijke misère zonder God, gebeiteld in beelden die je niet licht vergeet. Veel ervan zijn klassiek geworden, zoals zijn typering van de mens als `een denkend riet’ of zijn verwijzing naar de `neus van Cleopatra’ ter illustratie van de rol van de `vleselijke liefde’ in de wereldgeschiedenis. Iedereen kent ook zijn verzuchting: “De eeuwige stilte van deze eindeloze ruimten vervult me met angst” of dit ijzingwekkende beeld voor de menselijke conditie: “Stel U een aantal geketende mensen voor die allen ter dood zijn veroordeeld. Iedere dag worden er onder de ogen van de anderen enkelen omgebracht. De overblijvenden zien aan wat er met hun lotgenoten gebeurt wat hun zelf te wachten staat. Vol smart en wanhoop kijken ze elkaar aan en wachten hun beurt af”.

Geen wonder dat pessimistische schrijvers als Samuel Beckett en Thomas Bernhard aan Pascal een voorbeeld hebben genomen. Door zijn Pensées lijkt een spoor van amper bedwongen wanhoop te lopen, en dat wordt eerder bevestigd dan ontkracht wanneer Pascal in een al even klassiek fragment de ongelovige voorrekent dat het in zijn voordeel is om te wedden dat God bestaat. Alsof alleen de kansberekening, een specialisme van de wiskundige Pascal, nog in staat is het geloof voor de dreigende ondergang te behoeden.

Menigeen heeft hieruit geconcludeerd dat Pascal, de onmiskenbare kracht van zijn stijl ten spijt, niet helemaal zeker was van zijn zaak. Sterker nog, hij zou zelf geregeld aan zijn geloof hebben getwijfeld. Dat geloof was voor hem niet iets vanzelfsprekends, maar het moest voortdurend en met grote moeite door hem worden gewonnen. Ook vertaler Frank de Graaff, die overigens voortreffelijk werk heeft verricht, lijkt in zijn korte voorwoord van deze veronderstelling uit te gaan. “De libertijn tegen wie hij praat leeft in hem zelf” lezen we; Pascal wil een “emotionele leemte in zijn innerlijk met zijn denken overbruggen”.

Het is zeer de vraag of hij gelijk heeft. Over Montaigne staat ergens: “Niet in Montaigne maar in mijzelf vind ik alles wat ik daar zie”. En zo is het misschien ook met al degenen die de Pensées kennelijk lezen als een soort spiritueel journaal, een dagboek waarin Pascal voor eigen gebruik zijn vertwijfeling en wisselende stemmingen heeft genoteerd. Wie zo leest, leest vooral zijn eigen vertwijfeling. Want één ding is zeker: als een dagboek zijn deze Pensées niet bedoeld, het is eerder werk in uitvoering, voortijdig door de dood onderbroken. In voltooide vorm zou het er ongetwijfeld heel anders hebben uitgezien, coherenter, een weldoordacht maar vast nog altijd zeer levendig geheel, zoals ook de Provinciales dat zijn, een melange van verhandeling, brieven en dialogen. Maar geen bekentenisliteratuur avant la lettre.

Wat we niet mogen vergeten is dat Pascal van plan was een Apologie te schrijven. Een verdediging van de christelijke religie, afgestemd op een zeer specifiek publiek: de vrijdenkers van zijn tijd, de zogeheten libertins, die hij goed had leren kennen in zijn korte `mondaine’ periode, tussen de dood van zijn vader (1652) en de nacht van het Memoriaal. Dat publiek koesterde het ideaal van de ‘honnête homme’, de luchthartige niet-specialist die van alles wat wist en voor wie het cartesianisme, die `roman van de natuur’, geknipt leek. Gecharmeerd was het van een zeker stoïcisme en – vooral – van het scepticisme van Montaigne.

Het staat vast dat Pascal noch met het scepticisme noch met het stoïcisme genoegen nam, al is de invloed van Montaignes Essais in tal van zijn `gedachten’ terug te vinden. Hoe hij over deze beide stromingen dacht, blijkt uit een overgeleverd Entretien avec M.de Saci, eveneens uit dat zo belangrijke jaar 1654. In het gesprek met deze Jansenistische zielzorger prijst Pascal de stoïcijn Epictetus, omdat deze de mens op zijn plichten wijst (zoeken naar God), maar tegelijkertijd veroordeelt hij diens pretentie dat de mens alleen met zijn verstand in staat zou zijn tot godgelijke hoogte te stijgen. De scepticus Montaigne daarentegen wordt geprezen omdat hij deze filosofische trots verstoort; zijn nadeel is weer dat hij zich te gemakkelijk afmaakt van de plichten, die Epictetus wèl serieus nam. Als je beider leerstellingen combineert krijg je een hoogst tegenstrijdig beestje waaruit alleen `oorlog’ en `destructie’ kan voortkomen, zegt Pascal, die vervolgens als oplossing de overgave aan de goddelijke genade presenteert.

In de Apologie is hij er op uit om de libertijn, met diens sympathie voor scepticisme en stoïcisme, zover te krijgen dat ook hij ontvankelijk wordt voor dit waarlijk christelijke gezichtspunt. De kleurrijke schildering van de menselijke misère moet vooral in het kader van deze opzet worden gezien, als een bewust gekozen middel om de wereldse zelfgenoegzaamheid van zijn beoogde bekeerling te schokken. Gezagsargumenten of de dreiging met hel en verdoemenis ontbreken, want daarvoor zou zo’n libertijn toch niet gevoelig zijn; Pascal probeert iets anders: hij werkt hem met schrikwekkende beelden van de menselijke conditie op het gemoed, opdat hij zich de grondeloosheid van zijn zekerheden en zijn twijfels bewust zal worden. Hij tracht hem in het nauw te drijven, om hem zo rijp te maken voor de uitweg van de `weddenschap’, in de hoop dat vervolgens – via de gewoonte – het geloof zich in zijn `hart’ zal nestelen.

Dus niet Pascal is vertwijfeld, hij wil bij zijn ongelovige lezers vertwijfeling wekken. Hij confronteert hun met waarheden die ze liever niet horen, die ze in hun dagelijkse leven ontvluchten in `verstrooiing’ of in de pretentie van een alomvattende wetenschappelijke kennis. Pascal wéét dat `verstrooiing’ niet helpt (“Hoe mooi de rest van het stuk ook mag zijn, het laatste bedrijf is bloedig”) en dat zo’n pretentie een illusie is. Zijn `hart’ heeft zich al voor Christus geopend en daaraan ontleent hij een heel ander soort zekerheid, van het geloof en niet van de rede, zoals blijkt uit de lange passages waarin hij als een christelijke fundamentalist laat zien hoezeer Christus de vervulling is van de profetieën van het Oude Testament. In dezelfde lijn ligt zijn – voor een wetenschapsman merkwaardige – geloof in wonderen, die van Christus en de apostelen evengoed als die van de Heilige Doorn, de relikwie in het klooster Port-Royal, waaraan een van zijn nichtjes de genezing van haar oogkwaal te danken zou hebben.

Helaas spreekt deze kant van Pascal nu minder tot de verbeelding dan de andere. Zijn zekerheid staat haaks op de moderne scepsis, die geen moeite heeft zich te herkennen in de menselijke verscheurdheid van vóór de komst van het heil. Wanneer deze scepsis wat al te gerieflijk dreigt te worden, kan Pascal met zijn ongemakkelijke reminders nog altijd onthutsend zijn om te lezen. Minder aantrekkelijk is de oorzaak die hij voor de menselijke misère aanwijst: de erfzonde, tenzij men hierin slechts een ander woord zou willen zien voor het menselijke tekort.

Maar zo heeft Pascal het niet bedoeld: voor hem gaat de misère samen met de grandeur. “De grootheid van de mens bestaat daarin dat hij van zichzelf weet dat hij ellendig is”. De mens is, zoals hij elders schrijft, een “onttroonde koning”; ooit heeft hij vertoefd in het paradijs, waarnaar hij kan terugkeren als hij zich overlevert aan de goddelijke genade. Als hij zijn verstand gebruikt om de beperkingen van dat verstand te beseffen en in te zien dat hij niet zonder God kan. Pascal was zover al, toen hij zijn Pensées schreef. Of de lezers, die hem nu – terecht – om zijn verbluffende literaire kwaliteiten bewonderen, bereid zullen zijn ook zover te gaan, valt te betwijfelen.

Er is waarschijnlijk geen ontkomen aan: onze bewondering voor Pascal en onze gedeeltelijke identificatie met de stem die zo indringend opklinkt uit diens Pensées, berusten op een misverstand.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op www.arnoldheumakers.nl/

Boeken van deze Auteur:

Gedachten

Gedachten