[Recensie] T.S. Eliot moet je niet in de lente lezen, wanneer alles groeit en bloeit en het nieuwe leven als een warme wolk over het landschap komt. Wil je je laten meeslepen door zijn gedichten dan werkt een gure koude winter, of een veel te warme en droge zomer, waar alle planten zijn verdord beter. In zijn Gedichten 1917-1930 komt je weinig vrolijks tegen. Het zijn voor een groot deel sombere soms sarcastische beschrijvingen van een wereld die koud, hard en zonder richting is.
Eliot was niet de vrolijkste thuis, de geniale gymnasiast worstelde lang met alles waarmee je als jongeman kunt worstelen. De in 1888 geboren Amerikaan vestigde zich als student in Engeland om er een academische carrière te starten. Hij trouwde in 1915 met Vivien Haigh-Wood. Het werd een ongelukkig huwelijk waarin weinig begrip was tussen de echtelieden. Overal in de biografieën lees je dat dit kwam omdat Vivien hysterisch en labiel zou zijn, maar haar altijd sombere echtgenoot had hier toch vermoedelijk ook wel een aandeel in. Eliot raakte teleurgesteld in de universitaire wereld, niet op de laatste plaats omdat de charismatische filosoof Betrand Russel, in tegenstelling tot de ingetogen Eliot een vrouwenversierder pur sang, het aanlegde met Eliots vrouw. Eliot zag af van universitaire carrière en werd leraar op een middelbare school. Een lange rij van sullige baantjes volgde waarin hij professioneel tot weinig kwam. In een Franstalig gedicht uit 1917 zet hij ze met veel zelfspot op een rij:
“Mélange Adultère de tout
En Amérique, professeur; En Angleterre, journalist; C’est à grands pas et en sueur Que vour suivrez à peine ma piste. En Yorkshire, conférencier; A Londres, un peu banquier, Vous me paierez bien la tête…”
(“Mengsel van alles en nog wat
Professor in Amerika, In Groot-Brittannië journalist, Al zit je mij nog zwoegend na, Mijn sporen zijn gauw uitgewist, In Yorkshire spreker en docent, In Londen bankier-assistent, Wek ik je lachspieren beslist…”)
In de liefde ongelukkig, in het werk ongelukkig, Eliot stort zich op het schrijven van gedichten en essays. In zijn gedichten uit de periode 1917-1930, die recent in vertaling verschenen kruipt hij regelmatig in de huid van een oude man die terugkijkt op zijn lege en doelloze leven. “Here I am, an old man in a dry month,” zegt hij in Gerontion (1919), wat letterlijk ‘oud mannetje’ betekent. In dit gedicht, misschien wel een sleutelgedicht uit deze periode gaat het over een oude man die terugkijkt op zijn leven en weinig ziet waar hij vrolijk van kan worden. Alles is mislukt, zijn leven, zijn liefde:
“… I that was near your heart was removed therefrom To lose beauty in terror, terror in inquisition. I have lost my passion: why should I need te keep it Since what is kept must be adulterated? I have lost my sight, smell, hearing, taste and touch: How should I use them for your closer contact?”
(“… Ik die dicht bij je hart was dreef ervan weg. Verspeelde schoonheid in verschrikking, verschrikking in ondervraging. Ik ben mijn hartstocht kwijt: waarom die nog bewaren Als al wat wordt bewaard bederven moet? Gezicht, gehoor, reuk, smaak, tastzin zijn weg: Hoe zou ik nader tot jou kunnen komen?”)
Eliot besluit Gerontion met: “Thoughts of a dry brain in a dry season” (“Dorre gedachten in een dor seizoen”)
Als hij dit gedicht schrijft is hij krap dertig jaar. Het lijkt of hij het leven dan al heeft opgegeven. Tien jaar later komt hij met het gedicht A song for Simeon (1928) met goeddeels dezelfde teneur.
“I m tired with my own life and the lives of those after me, I am dying in my own death and the death of those after me;”
(“Ik ben mijn leven moe alsook het leven van wie na mij komen, Ik sterk mijn eigen dood en de dood van wie na mij komen.”)
Er zit toch een belangrijk verschil tussen Gerontion en A song for Simeon, en dat is de religieuze component in de laatste. Eliot laat zich in 1927 dopen tot de Church of Engeland. In een essay ligt hij toe: “I’am a classicist in literature, royalist in politics, and Anglo-Catholic in religion.” Vanaf midjaren twintig dicht Eliot over christelijke thema’s, vaak over verlossing na een moeilijk en verdrietig leven. A song for Simeon, over het leven van de vrome Simeon, die Jezus in de tempel in zijn armen nam en hem en zijn ouders zegende, eindigt met:
“Let thy servant depart, Having seen thy salvation.”
(“Laat uw dienstknecht gaan Nu hij uw zaligheid heeft gezien.”)
Eliot, zo wordt vaak geschreven, is de mismoedige, sombere dichter van het modernisme. Zijn gedichten zijn in inhoud klassiek, overal zijn verwijzingen naar de oudheid, naar de Bijbel, naar grote voorgangers zoals Shakespeare. Maar in de vorm zijn zijn gedichten vrij en vernieuwend. Classicus en schrijver Paul Claes, die Eliots gedichten vertaalde (bovenstaande vertalingen zijn van zijn hand) en uitgebreid annoteerde, verwoord het als volgt: “Eliots modernisme is vooral een vernieuwing van de poëtische techniek. Het vrije ritme omspeelt vaak de traditionele jambische vijfvoeter, het reguliere rijm wordt facultatief. Poëtische taal maakt plaats voor omgangstaal en voor moderne termen zoals etherised en foetus. De beeldspraak is concreet, onconventioneel en soms exentriek…”
De gedichten van T.S. Eliot lezen is je onderdompelen in een
wereld die er niet meer is. Alle verwijzingen naar voorbije tijden en
geschriften uit het verleden maken van zijn gedichten een heerlijke speurtocht.
Sommige herken je zelf, andere vindt je toegelicht in het uitstekende
commentaar van Paul Claes (wat heeft hij Eliots gedichten prachtig en groots vertaald.)
En dat tezamen levert telkens momenten van herkenning, of momenten van “zit dat
zo” op. Eliots gedichten zijn somber, maar tegelijk zo rijk en zo veelomvattend
dat je de somberte er graag voor lief neemt. Voor wie troost in het christendom
vindt zijn de laatste gedichten in de bundel zeker extra de moeite waard. En
het is niet alleen maar verdriet in deze bundel. Eliot schreef in deze periode
ook een aantal satirische gedichten waarin hij de hedendaagse mens of
beroemdheden zoals zijn rivaal Betrand Russel op de hak neemt.
Het meest indrukwekkende gedicht uit deze bundel is wel The Hollow Man uit 1925, een gedicht dat dezelfde kracht heeft als zijn beroemde gedicht The Waste Land uit 1922 en deels dezelfde thematiek heeft. Dit vijfdelige gedicht vertelt over een groep mannen die wacht op hun verblijf in het dodenrijk. De titel, zo leert Paul Claes, is ontleent aan Brutus’ uitval tegen Cassius in Julius Caesar van Shakespeare*.
Eliot beschrijft in het gedicht het leven als één groot tranendal, van zinloosheid en doelloosheid. Je zou het kunnen lezen als commentaar op de miljoenen doden soldaten uit WOI, waarbij een hele generatie mannen in Europa het leven liet. Een krachtige waarschuwing aan degenen die heden ten dage de oorlogsretoriek weer in de mond nemen.
“The Hollow Men
We are the hollow men We are the stuffed men Leaning together Headpiece filled with straw. Alas! Our dried voices, when We whisper together Are quit and meaningless As wind in dry grass Or rats’ feet over broken glass In our dry cellar”
(“De holle mannen
Wij zijn de holle mannen Wij zijn de opgevulde mannen Die tegen elkaar leunen Met een kop vol stro. Ach! Onze verdoolde stemmen, als Wij samen fluisteren, Klinken stil en zinloos Als wind in dor gras Of rattenpoten over scherven glas In onze droge kelder”)
* “Brutus. Thou hast described A hot friend cooling: ever note, Lucilius, When love begins to sicken and decay, It useth an enforced ceremony. There are no tricks in plain and simple faith; But hollow men, like horses hot at hand, Make gallant show and promise of their mettle; But when they should endure the bloody spur, They fall their crests, and, like deceitful jades, Sink in the trial. Comes his army on?”