"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Geheugen, spreek

Vrijdag, 12 november, 2021

Geschreven door: Vladimir Nabokov
Artikel door: Elisabeth Francet

Achteruitkijkspiegel der verbeelding

[Recensie] Toen Vladimir Nabokov (1899-1977) in de oorspronkelijke versie van zijn autobiografische Geheugen, spreek ontpopte zich als een van ’s werelds mooiste autobiografieën: een verzameling persoonlijke herinneringen, opgedragen aan Vera Slonim, Nabokovs muze, echtgenote, uitgeefster en vertaalster en naar het Nederlands vertaald door Rien Verhoef. Lyrisch, nostalgisch blikt de schrijver en Nobelprijswinnaar terug op de eerste helft van zijn leven. Opvallend is dat hij, althans in zijn herinnering, zijn jeugdjaren in Rusland (1903-1919) als uitgesproken idyllisch ervaart en zijn volwassen leven in ballingschap in West-Europa (1919-1940) als leerrijk maar traumatisch.

“De gevangenis der tijd is bolvormig en zonder uitgangen.”

De geboorte van zijn bewuste leven situeert Nabokov in 1903, toen hij vier jaar oud was. Volgens hem valt de oorsprong van het tijdsbesef samen met “het begin van het reflexieve bewustzijn” en verschilt “de stroom der tijd” dan weer sterk van de ruimtelijke wereld. Nabokov gelooft naar eigen zeggen niet in de tijd. Eerder dan chronologische volgen zijn herinneringen dan ook thematische en plaatsgebonden sporen. Door die aparte aanpak en de verbluffende verbeeldingskracht van de schrijver kunnen zijn memoires als een vervalsing, maar net zozeer als een intensifiëring van zijn levensgeschiedenis gelezen worden. Geheugen, spreek is even fragiel en wondermooi als een pas ontpopte vlinder.

Voor de Russische revolutie uitbrak en de Nabokovs, beroofd van hun bezittingen, op de vlucht sloegen, was de materiële rijkdom van de aristocratische familie nauwelijks te bevatten. Verspreid over een aantal landgoederen leefden de Nabokovs in en om het district Sint-Petersburg, in een wereld waar “het oude en het nieuwe, de liberale en de patriarchale toets, fatale armoede en fatalistische rijkdom” op fantastische wijze verweven waren. Dat was de tijd dat dorpelingen, veelal boeren, Nabokovs vader – landeigenaar en politicus – geregeld om een gunst vroegen. Omdat hij die bijna altijd inwilligde, werd Nabokov senior al te vaak onderworpen aan “de nationale beproeving waarbij hij werd gejonast en omhooggegooid en veilig opgevangen door een twintigtal sterke armen”.

Yoga Magazine

Vladimir Nabokov was de oudste van vijf en troetelkind van het gezin. In zijn herinnering beleefde hij een gelukkige, in welstand zwelgende kindertijd, te midden van een verbluffende stoet lakeien, koetsiers, kindermeisjes, gouverneurs en gouvernantes. Vladimirs ouders waren goedhartige mensen die ervoor zorgden dat hun vaste staf van vijftig bedienden niets tekort kwam. Wanneer de jonge Vladimir weer eens ziek was, kocht zijn moeder dagelijks een cadeautje voor hem. Omdat hij gesteld was op wat in feite niet te koop was, bracht zij meestal een of ander pronkstuk uit een etalage mee. Ze liet hem kennismaken met al wat mooi was. Net als zijn moeder was Vladimir in hoge mate synesthetisch. Zo had hij een “gekleurd gehoor”.

Met een buitengewoon scherp oog voor detail schetst Nabokov prachtige portretten van mensen die een belangrijke rol speelden in zijn onbekommerde jeugdige leven. Zoals van zijn moeder, op paddenstoelenjacht: “Tegen etenstijd kon je haar dan zien opduiken uit de nevelige verte van een parklaantje, met haar kleine gestalte in een groenig bruine wollen mantel met capuchon, waarop ontelbare vochtdruppeltjes haar geheel met een soort mist omgaven.” Over zijn broers en zussen daarentegen vertelt hij slechts summier.

Dat zijn geheugen uiterst onbetrouwbaar is, geeft Nabokov grif toe. Zo herinnert hij zich het wapenschild van de familie als “het knusse wonder van twee poserende beren die tussen zich in een groot schaakbord overeind houden”. Na enig speurwerk bleek het in werkelijkheid te gaan om twee leeuwen, “bruin en harig, maar niet echt beerachtig”, die hooghartig het schild van een jammerlijk omgekomen ridder tonen. Nabokov deed grondig genealogisch onderzoek voor zijn reconstructie van de familiestamboom. Hij kon daarbij teruggaan tot de oervader der Nabokovs: een Tataarse prins uit de veertiende eeuw, wiens nazaten bijna zonder onderscheid grootgrondbezitters, rijksambtenaren en hooggeplaatste militairen waren.

Tijdens het schooljaar, dat in Sint-Petersburg liep van vijftien september tot vijfentwintig mei, verbleven de Nabokovs in hun riante woning in de statige Morskajastraat. Nabokovs herinneringen aan zijn schooltijd zijn werkelijk schilderachtig, rijkelijk gevuld met besneeuwde landschappen en paardensleetochtjes. De gedetailleerde beschrijvingen van de teken- en schilderlessen die hij kreeg van drie excentrieke huisleraren zijn ronduit majestueus. Met veel compassie en sympathie haalt Nabokov herinneringen op aan de humorloze gouverneur Lenski en aan ‘Mademoiselle’, de Zwitserse gouvernante met haar olifantenlichaam en nachtegaalstem.

Vanaf zijn zevende ging Vladimirs hartstocht exclusief uit naar vlinders. In de natuur ontdekte hij de “onnutte verrukkingen” die hij zocht in de kunst. Zijn passie voor de vlinderjacht leidde gaandeweg tot een internationaal gerenommeerde collectie, heden tentoongesteld in het American Museum of Natural History in New York en het Nabokov Museum in Sint-Petersburg. Enkele vlinders, die Nabokov voor het eerst beschreven zou hebben, werden naar hem vernoemd.

Teder beschrijft Nabokov zijn grote jeugdliefdes: het strandmeisje Colette in Biarritz; Polenka, de lome dochter van de hoofdkoetsier (met wie hij overigens nooit een woord gewisseld heeft) en de aanbiddelijke Tamara. Met Tamara dwaalde Vladimir ’s avonds door ’s werelds grimmigste en raadselachtigste stad: “Eenzame straatlantaarns namen door het ijzige vocht op onze wimpers de gedaante aan van zeewezens met prismatische ruggengraten. Terwijl we de uitgestrekte pleinen overstaken, verrezen er vlak voor ons stil en plotseling allerlei bouwkundige spookverschijningen.” In zijn herinnering laat Nabokov zijn jeugdliefdes versmelten tot iemand die hij niet kent, maar “onherroepelijk spoedig zou leren kennen”.

Vladimir raakte op jonge leeftijd gefascineerd door de toverlantaarn met zijn caleidoscopische beelden. Later zag hij het glazen lantaarnplaatje als “een soort subtiele ontmoetingsplaats tussen verbeelding en kennis, een punt dat wordt bereikt door grote dingen te verkleinen en kleine te vergroten”. In Geheugen, spreek lijkt het of de schrijver voortdurend door “een bevend prisma” naar zijn herinneringen kijkt, waardoor gedaanteverwisselingen des te makkelijker kunnen optreden en onbevroede samenhang ontstaat.

Zijn leven lang is Nabokov een “slecht-in-slaap-komer” geweest. Hij was geen liefhebber van de slaap. Het stond hem tegen afstand te doen van het bewustzijn; zijn slapeloosheid scherpte dat bewustzijn nog aan. Op zijn vijftiende kwam “de doffe drift tot dichten” over hem. In zijn herinnering weet hij exact waar en wanneer het begon: met “het ritmisch druppelen van bomen” en de schok van verwondering die hij vervolgens ervoer. Nabokovs eerste bundel verscheen in 1916 en werd genadeloos neergesabeld door critici. De jonge Vladimir genas op slag van elke belangstelling voor literaire roem, waarna hij een “onmatige fase van sentiment en genotzucht” inging.

Kort na het uitbreken van de revolutie verhuisden de geruïneerde Nabokovs naar de Krim, waar Vladimirs vader tot 1919 de functie van regionale minister van justitie waarnam. Vladimir nam het revolutionaire gebeuren eerder onbezorgd op. Zijn aandacht ging uit naar zijn verre geliefde Tamara en de ontelbare keren dat hij haar bedroog. Toen het Rode Leger de Krim binnenviel, vertrok de familie met een handvol juwelen in vrijwillige ballingschap, richting Londen, later Berlijn. Vladimir en zijn jongere broer Sergej reisden met een studiebeurs naar Cambridge. Nabokovs beschrijving van de optische versmeltingen die hij ervoer tijdens de lange treinreizen, zijn bedwelmend. Zijn scherpe blik omvatte zodanig veel dat hij er weleens van moest braken.

In 1922 werd Nabokovs vader tijdens een aanslag neergeschoten in Berlijn. De door Vladimir zeer bewonderde Nabokov senior schreef in die jaren politieke en criminologische traktaten, kende honderden gedichten uit het hoofd en was een autoriteit op het gebied van Dickens. Het handschrift van de vader was in tegenstelling tot dat van de zoon “een getrouwe kopie van directe gedachten”. “Terwijl ik met prikkende ogen zat te mijmeren bij het haardvuur in mijn kamer in Cambridge, oefende die hele, machtige banaliteit van sintels, eenzaamheid en ver klokgelui zo’n druk op me uit dat zelfs de plooien in mijn gezicht werden verwrongen zoals het gezicht van een vliegenier wordt misvormd door de fantastische snelheid van zijn vlucht.”

Fel haalt Nabokov uit naar de Sovjet-propaganda, die velen misleidde, met name zogeheten progressieve Europeanen. Volgens Nabokov had een vrijheidslievende Rus onder de tsaren, ondanks het fundamenteel onzinnige en hardvochtige karakter van het bewind, ‘onvergelijkelijk veel meer middelen om zich te uiten en liep daarbij onvergelijkelijk veel minder gevaar dan onder Lenin’. Alleen Engelse aartsconservatieven konden zich vinden in Nabokovs kritiek, wat hem in verlegenheid bracht. Algauw keerde Nabokov zich af van van de politiek en richtte zich op (voornamelijk Russische) literatuur. Zijn angst om ook de Russische taal te verliezen ervoer hij als bijna ziekelijk. Opmerkelijk detail: Nabokov maakt nauwelijks melding van zijn eigen literair werk uit die periode.

De twee decennia die Nabokov afwisselend in Londen, Parijs en Berlijn doorbracht, vormden de antithese in zijn leven: “een niet onprettige fase” in materiële nood maar intellectuele weelde. Voor vijf dollar vertaalde hij Alice in Wonderland naar het Russisch; hij verdiepte zich in schaakproblemen en kwam gaandeweg in nauw contact met Russische schrijvers in ballingschap. Medio mei 1940 verwierf Nabokov het felbegeerde visum dat hem, zijn echtgenote Vera en hun zoon Dmitri de toestemming gaf de Atlantische Oceaan over te steken.

Nabokovs relaas van de laatste episode voor zijn emigratie naar de Verenigde Staten, is veel duisterder en somberder van toon. De levenslust uit zijn geïdealiseerde kindertijd en de ironie die hij later opnieuw zou ontwikkelen, ontbreken hier. Zijn taal verdicht zich, wordt benauwend, alsof de schrijver door een steeds krappere tunnel kruipt, in de richting van een ver, zwak licht. Volhardend – omwille van het kind – zal Nabokov dat licht ten slotte bereiken en de verloren tijd hervinden. Geheugen, spreek is een sublieme vorm van mimicry, het meesterwerk van een synestheet.

Eerder verschenen op Geen dag zonder boek

Boeken van deze Auteur: