"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Gekken en specialisten

Vrijdag, 21 januari, 2022

Geschreven door: Wole Soyinka
Artikel door: Liliane Waanders

Afgeschreven: dat lot kan ook een Nobelprijswinnaar treffen

[Cloumn] Toen de Nigeriaanse schrijver Wole Soyinka in 1986 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg, moest ik helaas heel vaak ‘nee’ verkopen aan mensen die hem juist toen wilden lezen. De openbare bibliotheek waar ik werkte had hem niet op voorraad, en zijn uitgever kon de vraag niet bijbenen. Tegen de tijd dat wij met plaatsvervangende trots één van zijn romans op de aanwinstentafel konden zetten, wilden onze lezers al weer wat anders. De vertolkers belandde in de kast en bleef daar jarenlang zo goed als ongelezen staan. Totdat de tijd daar was om de roman af te schrijven.
Niet lang daarna was Wole Soyinka een van de 29 schrijvers, wetenschappers, filosofen, beeldend kunstenaars en musici die op uitnodiging van Wim Kayzer hun opwachting maakten in Van de schoonheid en de troost. Natuurlijk waren er toen mensen die hem wilden lezen. En weer moesten wij, maar dit keer een voorwaardelijk, ‘nee’ verkopen.

Zo gaat dat in openbare bibliotheken: boeken hebben er maar een beperkte tijd van leven (in theorie gemiddeld ergens tussen de acht en tien jaar). Openbare bibliotheken zijn geen bewaarplaatsen, waar boeken ongestoord van hun oude dag kunnen genieten. Daar zijn andere bibliotheken voor.
Openbare bibliotheken stoten elk jaar een deel van hun collectie af om plaats te maken voor nieuwe boeken. Bij het bepalen van de omloopsnelheid van een bibliotheekboek spelen diverse factoren een rol, waaronder het aantal keren dat een boek is uitgeleend (zelden of juist heel veel), slijtage (en moedwillige vernieling) en het budget dat beschikbaar is voor de aanschaf van nieuwe titels.
Althans zo zorgvuldig werd er nog gewikt en gewogen toen ik bijna veertig jaar geleden ingewijd werd in het bibliotheekvak. Toen ik bijna twintig jaar later besloot niet langer bibliothecaris te willen zijn, speelden er al zo veel oneigenlijke motieven mee bij het saneren van een boekenbestand, dat Boudewijn Büch ongetwijfeld lag te tollen in zijn graf.

(Met Boudewijn Büch raakte ik tijdens de opleiding in gesprek – wat zeg ik: we discussieerden er stevig op los – nadat hij zijn verontwaardiging had uitgesproken over het feit dat hij in een openbare bibliotheek tevergeefs gezocht had naar de tijd waarop een bepaalde trein in 1884 vanuit a naar b vertrok. Ik ben een verzamelaar en ik begreep ook dat het voor Boudewijn Büch heel belangrijk was te weten hoe laat die ene trein vertrok, én arriveerde, maar spoorboekjes van honderd jaar geleden bewaren in een openbare bibliotheek…
Zou iemand eigenlijk nog weten wat een spoorboekje is?)

De eerste keer dat ik met oneigenlijke afschrijfmotieven geconfronteerd werd, was toen een binnenhuisarchitect die betrokken was bij de herinrichting van ‘mijn’ openbare bibliotheek becijferde dat er minstens drieduizend boeken extra afgeschreven moesten worden. Alleen dan was het mogelijk boeken zo aantrekkelijk te etaleren dat potentiële lezers verleid zouden worden.
De binnenhuisarchitect was niet gevoelig voor mij weerwoord: na jarenlang ‘zeuren’ – nee: het steeds opnieuw overleggen van op cijfers gebaseerde argumenten – had de gemeente eindelijk ingestemd met het verhogen van het boekenbudget, zodat we toe konden gaan groeien naar een collectie met een omvang die in verhouding stond met het aantal inwoners van de gemeente. Ik voelde er dus weinig voor om meer boeken af te schrijven dan noodzakelijk, en gebruikte zelfs het woord ‘kapitaalsvernietiging’.

Boekenkrant

Nog erger werd het toen ideeën over ‘de beleveniseconomie’ overwaaiden naar de bibliotheeksector. Waar jaren gestuurd werd op het aantal uitleningen gingen opeens ‘ervaringen’ uitgedrukt in activiteiten en deelnemerscontacturen tellen. Het ontmoeten moest een grote rol gaan spelen, alsof er in openbare bibliotheken al niet genoeg ontmoet en georganiseerd werd.
Ontmoeten kost ruimte, en al snel ging het ontmoeten dan ook ten koste van de collectie. Er moest meer afgeschreven worden dan op termijn goed zou zijn voor de keuzemogelijkheden van de gebruikers en de levensduur van de boeken.  
Ik heb me daar niet bij neergelegd en koos voor een carrièreswitch. Openbare bibliotheken zag ik sindsdien nog maar zelden van binnen. Ik verzamelde genoeg boeken om me heen om tijdens het researchen op terug te kunnen vallen. Dat ik weet waar ik op het internet wat kan vinden, is ook meegenomen.

Vanaf de zijlijn zie ik zo af en toe dat het altijd nog erger kan. Zoals nu in Den Haag, waar als gevolg van een grootscheepse verbouwing en herinrichting van de openbare bibliotheek maar liefst honderdduizend boeken het veld moeten ruimen. “‘Minder collectie, meer connectie’, dat moet het – in marketingtaal – worden,” schrijft iemand die zich net als ik zorgen maakt.
Even voor de duidelijkheid: boeken zijn voor mij niet heilig. Informatie kent vele dragers. Een boek is geen doel, maar een middel (zoals ook een gebouw een middel is en geen prestigeproject zou moeten zijn).
Maar doen alsof boeken er niet toe doen, is zeker nu lezen geen vanzelfsprekendheid meer is volkomen onverantwoord.

Zonder zijn Nobelprijs zou Wole Soyinka nooit in de collectie van een kleine bibliotheek in het oosten van het land beland zijn, en het was natuurlijk slechts een kwestie van tijd voordat hij daar weer uit verwijderd zou worden. Toen dat moment daar was, verkeerde De vertolkers nog in een uitstekende staat.
Zonde eigenlijk, zou je zeggen. Toch was ik onverbiddelijk. En terecht. Want toen de belangstelling weer even oplaaide vanwege Van de schoonheid en de troost konden we een beroep doen op andere bibliotheken die samen over voldoende exemplaren van het werk van Wole Soyinka beschikten om ook onze lezers te voorzien.
Want zo zat het stelsel van (openbare) bibliotheken in elkaar. Via grote bibliotheken en achtergrondcollecties kon iedereen overal beschikken over titels die niet rendabel genoeg waren voor kleine bibliotheken. De vraag is of dat zo blijft als grote bibliotheken hun collecties drastisch inkrimpen en daarbij kosmetische argumenten zwaar laten meewegen.

Eerder verschenen in Bazarow Magazine