"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Grote acht

Maandag, 29 augustus, 2005

Geschreven door: Vrouwkje Tuinman
Artikel door: Daan Stoffelsen

Beklemmende meisjesverhalen

Stel, je ouders zijn gescheiden. Stel, je bent een meisje van zes, acht, zestien. Stel, je vader is geen gemakkelijke man. Een moeilijke man, iemand bij wie je het nooit goed kan doen, iemand die boos wordt om niets. Iemand waarbij je je klein voelt.

Je zou de ik-persoon van Grote acht kunnen zijn. Grote acht is de debuutroman van Vrouwkje Tuinman. In 2004 kwam al een poëziebundel van haar uit, Vitrine, en die had dezelfde kwaliteit als haar roman: haar ik-personen maken schijnbaar deel uit (van familie, van relaties), maar observeren als buitenstaanders. En ze observeren scherp.

De roman beschrijft in korte anekdotes het leven van een getiranniseerd meisje. Als ze twaalf is, negen, zes, acht, als ze zestien is en haar vader sterft, als ze drieëntwintig is en ze nog steeds moeite met mannen en met seks heeft. Als ze nadenkt over hoe ze moet ontkomen bij brand, omdat hij haar slaapkamerdeur op slot doet. Als ze droomt. Als ze stinkt zoals alles in zijn huis en ze zich grondig reinigt, afwisselend met koud en heet water. Als ze gelukkig is, maar net niet helemaal.

Elk weekend gaat ze naar haar vader en onderwerpt zich daar aan zijn regels, hoe onredelijk ook. Ze moet netjes gekleed gaan, netjes eten, u zeggen, aangenaam en intelligent gezelschap zijn, een goede hulp – en als het niet lukt, dan wordt vader boos. En dan stelt hij ook nog mínder redelijke eisen aan zijn kind.

Sociologie Magazine

‘Gisteren aten we rijst en kipkerrie uit een diepvriespak, met erdoorheen restjes beschimmelde boerenkool van een allang weggegooid blik. Daar krijg je meer weerstand van, zegt mijn vader.’

Dan is ze acht. Voor elke anekdote neemt Tuinman de meisjesleeftijd van de ik-persoon aan. Het is alsof een meisje van acht dit vertelt. Geen gewoon meisje, nee: ‘een rare’, vinden haar leeftijdsgenoten als ze op de middelbare school komt, eentje die in haar eenzaamheid heeft leren observeren, en eentje die kan accepteren. Toch draagt ze het laconiek, of nee, ze beschrijft het laconiek. En dus komt het des te harder aan.

Gelukkig zijn er ook mooie momenten, en dan lijkt het alsof die man echt uit haar leven is verdwenen. Drieëntwintig:

‘Tom is nog half in slaap. Hij mompelt halve woorden, kijkt uit halve ogen en streelt met halve handen. Zakt dan weer weg. Hij is weer weg. Ik ben wakker, wakkerder, altijd. Het liefst neem ik terloops, zonder ophef, afscheid van de nacht. Ik ontwaak en ben al in de keuken, aan het werk, de deur uit. Mijn vriendje kan dat niet, de dag begroeten. Opstaan is voor hem een lange aarzeling. Een serie van komma’s, met steeds nieuwe uitbreidingen, bijzinnen en pas heel laat een punt.’

Ook dit hoofdstuk eindigt wrang, maar Tuinman toont zich ook hier een fantastisch stiliste, en zoals ze het jonge meisje een jonge buitenstaander laat zijn, zo laat ze de jong-volwassene een eenzame taalkunstenares zijn. Ze heeft met Grote acht een beklemmend boekje geschreven, over een traumatische jeugd. Het debuut is uit, we reikhalzen naar haar tweede boek.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.