"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Oorlog

Vrijdag, 17 juni, 2022

Geschreven door: Louis-Ferdinand Céline
Artikel door: Chris Reinewald

Oorlog, oorsuizen, afrukken…

[Recensie] De (her)ontdekking en eerste publicatie van Guerre [= Oorlog], een verloren gewaand manuscript (1934) van Céline (1894-1961) was dé Franse literaire sensatie dit voorjaar. Nederlandse vertalers wacht een grote uitdaging de soldaten- en straattaal plastisch om te zetten. Céline’s legendarische drie puntjes… kunnen uiteraard zo… mee. Onbedoeld doet de setting, een Vlaams stadje tijdens de Eerste Wereldoorlog, akelig actueel aan.

“Céline boert en kotst zoals anderen ademhalen; dat is zijn manier van denken,” typeerde een biograaf de arts/schrijver Louis-Ferdinand Destouches alias Céline. Tot op de dag van vandaag wordt Céline aanbeden, verafschuwd en geboycot.

Literaire generatiegenoten van zijn statuur kregen een Parijs métrostation of park naar zich vernoemd. Céline niet. Wel verscheen zijn oeuvre in de prestigieuze Pléiade-dundruk reeks – mét fotobiografie. Zijn eerste twee romans over zijn jeugd en soldatentijd Reis naar het einde van de nacht (1932), Dood op krediet (1951) zijn nog steeds onovertroffen in hun dynamiek, kleurrijk Rabelais-achtig taalgebruik en grootspraak. Zelfs ontroering. Daarna zakt het peil allengs.

De schrijver, gedecoreerd oorlogsheld uit 1914-18, kijkt in Guerre twintig jaar later terug op zijn oorlogstijd, waarin hijzelf een minder zware verwonding, maar wel een onderscheiding aan overhield. Ondertussen ontpopte Céline zich in politieke pamfletten als weerzinwekkende antisemiet. Hij collaboreerde met het Franse nazi-vriendelijke Vichy-régime, wat doorsijpelt in zijn latere romans. Zelf hield ik het voor gezien na Van het ene slot naar het andere (1957) over zijn vlucht per trein door nazi-Duitsland en Noord (1960).

Boekenkrant

Aan de uit 1934 daterende, maar toch ‘nieuwe’ Guerre is echter nog niets racistisch of Duits-vriendelijk. Juist Engelse soldaten spelen de rol van verlosser. De uitgave volgt het handgeschreven (en deels mee gereproduceerde) manuscript. Sommige woorden waren niet te ontcijferen. De bijfiguur Bébert heet bijvoorbeeld ineens Cascade. Voor het lezersgemak werden lijsten met personages en verklaarde Céline-woorden toegevoegd. Behalve een inleiding is er een naschrift over de merkwaardige diefstal, herontdekking en uitgestelde publicatie.

De ‘illegale erven’ wachtten tot de dood van legale erfgename, Céline’s weduwe… op haar 107e. Zij bleef haar leven lang haar mans politieke opvattingen trouw. Daarom gunde men haar de revenuen niet.

Geplakt oor
Vanaf de eerste pagina zuigt Céline je in het verhaal over zijn alter ego Ferdinand die wakker schrikt na beschoten te zijn. Hij werd neergeknald toen hij zich door de vijandelijke linies heen werkte. Zijn kameraden sneuvelden. De plastische beschrijving lijkt op de gruwelijke Grote Oorlogskunst van expressionistisch kunstenaars uit de loopgraven – zoals Otto Dix. Het zindert, ontploft, vloekt, tiert… Het is goor, gestoord en je ziet alles zo voor je.

Ferdinand komt langzaam bij. “Het hele linkeroor zat aan de grond geplakt met bloed, inclusief mijn mond. Tussen allebei mijn oren was het een immense herrie.” Een Engelse soldaat zeult hem – “brave soldier!”- mee naar een Vlaams hospitaal. Gelukkig blijkt hij nog wat Engels te begrijpen, geleerd tijdens een stage in Engeland. In de ziekenboeg vloekt hij zijn bezorgde, bezoekende ouders de deur uit. Hij heeft een delier legt de arts hen op de gang uit.

Ferdinand herstelt langzaam, daarbij geholpen door hand- en spandiensten van een liefdevolle nachtzuster. Met die therapeutische spanningsontlading ervaart een zwaargewonde dat hij tenminste vanonder nog leeft – voor zover “zijn musettemuziek niet naar het godverdommese is verratsmodeet” (zou je dan zo kunnen vertalen). Ondertussen raast in Fernands kop de donder onvermoeid door.

Blijspel of oorlogssprookje
Na het knallende begin gaat het verhaal wat rondzingen … zoals de tinnitus in Ferdinands oren. Met medepatiënt Bébert/Cascade onderneemt Ferdinand excursies naar het dorp. Genereus laat Bébert hem delen in de erotische gunsten van Angèle, zijn vrouw, die hij voor dat doel onderverhuurt. Met zelfkennis bekent Ferdinand dat hij nog maar een jongen van twintig was en amper nog van toeten of blazen wist.

Het verhaal sleept zich verder. Normaliter had een redacteur geadviseerd hier de tekst nog eens paar keer door de schrijfmachine te halen. De handeling wint aan vaart als Fernand uit het niks voor heldenmoed onderscheiden wordt. Een diner met zijn ouders en welgezinden volgt – en ontspoort als Bébert ruziet met Angèle. Kort erop wordt de souteneur beschuldigd van lafheid en verraad. Hij negeerde bevelen en schoot zich door de voet om zich te drukken. Hem wacht standrechtelijke executie.

Uiteindelijk krijgt de novelle door Angèle een bizarre boulevardtoneel-achtige ontknoping à la Georges Feydeau. (Overspel, verstopte kerel in de linnenkast, open- en dichtslaande deuren, voetengestamp: “Ciel, mon mari!”)

Guerre blijkt een gruwelijk, geil oorlogssprookje uit Céline’s betere jaren. Na lezing is je straat-Frans verrijkt.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow