"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Harde feiten

Zondag, 11 april, 2010

Geschreven door: Ilja Leonard Pfeijffer
Artikel door: Johan Bordewijk

Verhalen van die vermaledijde baldadigheid

Er valt wel wat te lachen in Harde Feiten, het nieuwe boek van Ilja Leonard Pfeijffer. De ondertitel 100 romans getuigt van de ambitie in één boek honderd volwaardige vertellingen te schrijven. Het is een bonte verzameling verhaaltjes geworden, in lengte variërend van zes woorden tot ruim twee pagina’s. De meeste in een clowneske stijl, sommige puntig. Afzonderlijk zijn ze nog wel te verteren, bij elkaar gezet vormen ze echter een overdadig literair banket.

Voorbereid door zijn poëzie en zijn roman Het grote baggerboek, die leest als een natte wind, kun je je een voorstelling maken van wat je te wachten staat. En inderdaad: inconsistentie kan de schrijver niet verweten worden, je krijgt wat je verwacht. Hij dist smakelijk het copieuze feestmaal op, grotendeels gebaseerd op de ingrediënten seks, seks, seks (‘ze pijpte als een betonmolen’) en bizarre invallen (‘geheime billenpoepsaus’). Hij serveert daarmee honderd zeer diverse gangen waar de lezer zich smakkend en smullend een weg door moet banen.

De schrijver hangt nadrukkelijk de pias uit. De ‘roman’ genaamd Politiek begint met de volgende zin:

‘Op het moment dat zij luid pijpend in kniekousjes het Horst Wessel-lied aanhief compleet met blonde vlechten om je van achteren ouderwets arisch aan vast te houden en de herdershond luid grommend in haar klaarkwam, besloot Karl dat dat nationaal-socialisme zo gek nog niet was.’

Er is een universum denkbaar waarin deze meligheid voor humor doorgaat, maar dan vermoedelijk wel een die zich vlak voor de Big Bang afgesplitst heeft van het onze. Ook in andere verhalen overheerst de flauwigheid. In Het slecht leven van Nadia lezen we over een vrouw die zich tegen de heersende moraal in voorneemt een slechte vrouw te worden. In haar pogingen om alles en iedereen lastig te vallen, oude dames te overvallen, kinderen te mishandelen, verricht ze bij toeval juist goede daden. Ze wordt gehuldigd voor verantwoord burgerschap en mislukt dus totaal als slechte vrouw. Een redelijk open deur. Of in Hoe de oude meester Renku bamboe brak de geschiedenis van Renku, een meester in de oosterse vechtkunst, die een andere meester, Yoji, tot razernij weet te brengen met de bewering dat hij het dikste bamboe kan breken. Yoji oefent vervolgens twee jaren onafgebroken en slaagt erin het bamboe te breken en bewijst dat voor Renku. Die vervolgens beweert dat hij het kan breken zonder het aan te raken. En inderdaad: door Yoji tot razernij aan te zetten is hem dat zojuist gelukt.

Maar af en toe komt Pfeijffer wel degelijk met treffende beelden. In De dood komt naar Vieselbach, een vertelling over een reis naar Duitsland, slaat hij de spijker op de kop:

‘Het kwam mij voor dat heel Duitsland een reuzenmodelspoorbaan is. Heuvels en tunnels. Bergen met mos. Rivieren geschilderd in de kleur van rivieren. Rangeerterreinen. Huisjes met daken. Stationnetjes waar de treinen stoppen of juist niet.’

De orde en truttigheid van een heel land, samengevat in een beeld. Mooi ook is De kerkensloper, het verhaal van Andrej Andrejevitsj, een Rus die vlak na de revolutie alvast eigenhandig met een pikhouweel de kerk gaat slopen, een voorschot nemend op de komst van de revolutionairen naar zijn dorp. Zijn dorpsgenoten slaan het met pijn in het hart gade. Uiteindelijk ondervindt hij de terugslag van zijn voortvarendheid: de revolutionairen komen inderdaad, geboeid worden ze langsgevoerd door de nieuwe machthebbers. De volgende ochtend slaan de dorpelingen Andrej met zijn pikhouweel de kop in om vervolgens zijn sloopwerk af te maken.

Er zijn andere momenten dat de poëzie van de olijkheid wint en weet hij een simpel gevoel van gelukzaligheid neer te zetten. In Gemiddelde zorgen schrijft hij:

‘Ik heb niets meer om over te schrijven. Ik ben al tijden veel te gelukkig. Minstens een week. Felrode reuzentulpen bloeien in mijn hoofd. Ik word in slaap gestreeld als een dankjewel en wakker gekust bij een zorgeloos zonnetje als een alsjeblieft. Elke ochtend is een ochtend om sinaasappels uit te persen, elke middag in een middag van pannenkoeken en elke avond is een avond van cognac.’

Het is niet altijd eenvoudig te duiden wat een schrijver met een boek beoogt. Gaat het hier inderdaad om een poging honderd romans te schrijven, of is dat – in lijn met de stijl van het boek – ook slechts scherts? Nergens echter lezen de verhalen als parodie, daarvoor zijn ze te flauw of ronduit onbegrijpelijk. De doelstelling volwaardige romans te schrijven is in ieder geval gesneuveld. Dat komt vooral omdat Pfeijffer meent een kwajongen te moeten zijn in plaats van een romancier of dichter. Af en toe echter kan hij de neiging iets goeds te schrijven toch niet onderdrukken. Je zou wensen dat deze overwinningen op de snaaksheid vaker voorkwamen en gevierd werden. Want de sporadische mooie verhaaltjes vormen de amuses van het al te machtige buffet. Harde feiten ligt erg zwaar op de maag – bij beëindiging en moet er flink uitgebuikt en onwelriekend geflatuleerd worden.