"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hemel

Vrijdag, 2 juni, 2023

Geschreven door: Mieko Kawakami
Artikel door: Ansuya Spreksel

Hemel is een filosofische ideeënroman, verpakt in een Japans High-School Drama. En het resultaat is verbluffend

[Recensie] “I’ll stare directly at the sun, but never in the mirror” zingt Taylor Swift in het toepasselijk getitelde liedje Anti-Hero. Nou moet je wel een redelijk geëngageerde Swifty zijn om op de hoogte te zijn van het moment waarop die regel in het lied terecht kwam om te weten of Swift Kawakami heeft gelezen, maar onmogelijk is het niet: de roman, die al in 2009 in Japan gepubliceerd werd, verscheen in 2021 in Engelse vertaling. En die bleef niet onopgemerkt; het boek belandde prompt op de shortlist van de International Booker Prize. Inmiddels is Kawakami ook buiten haar land een fenomeen; haar herkenbare boekomslagen doen het bijzonder goed op de beddenspreien van bookstagrammers die graag ogenschijnlijk achteloos neergevlijde, in kleur matchende boeken fotograferen. Toch is de toepasselijkheid van die zin waarschijnlijk eerder toeval dan teken; een tegenstelling die een belangrijke motor voor de verhaallijn vormt.

Schele
“De hel, dat zijn de anderen.” Dat geldt in elk geval voor de verteller in Hemel, een naamloze veertienjarige jongen die door zijn klasgenoten ‘Schele’ wordt genoemd en onophoudelijk gepest wordt vanwege het luie oog dat hij, inderdaad, met Sartre gemeen had. Zijn ogen kijken beide een andere kant op, waardoor hij alles dubbelziet. “Daardoor kon ik geen diepte zien, en zelfs als ik iets zich vlak voor me bevond wilde aanraken, kon ik de afstand niet goed inschatten. Ook als ik iets met mijn vingertoppen of mijn hele hand aanraakte, vroeg ik me naderhand altijd af of ik het werkelijk had aangeraakt en of ik het wel op de juiste manier had aangeraakt.” Het onvermogen om iets scherp te ontwaren of zijn afstand tot het object te bepalen, die dubbele blik, kun je als een metafoor zien voor de belangrijkste ontwikkeling in het verhaal.
In de Engelse vertaling is het overigens ‘Eyes,’ dat de symbolische lading van die twee verschillende blikvelden iets beter dekt. Dit is mogelijk een eerste verwijzing naar de filosofie van Nietzsche, waarvan deze roman doordrenkt is. Het oog was bij Nietzsche een metafoor voor een interpretatie, een waarheid. Zolang er verschillende ogen zijn, zullen er meerdere, verschillende waarheden naast elkaar bestaan. En dus kan er volgens hem geen sprake zijn van een enkele, algemeen geldende waarheid.

Meelopers
Die twee ogen die ieder een andere kant op kijken zijn in de natuur een belangrijk overlevingsmechanisme om gevaar van verschillende kanten aan te zien komen. En gevaar het hoofd bieden, daar heeft Schele een hele dagtaak aan. ‘Pesten’ is overigens een understatement; – geestelijke en lichamelijke mishandeling komt dichter in de buurt. De roman speelt zich af in het pre- internet tijdperk, wat het verhaal niet alleen iets tijdloos geeft, maar de fysicaliteit van de pesterijen derhalve ook verhevigt.
“Ze hadden me tot dusver vijver- en toiletwater laten drinken, onder andere een goudvis en groenteafval uit een konijnenhok laten eten, maar nooit eerder waren het krijtjes geweest,” lees je dan, terwijl ‘Schele’ de schoolkrijtjes vermaalt. Verder wordt hij dagelijks geschopt en geslagen op strategische plekken die onzichtbaar blijven voor de buitenwereld. En het zal nog veel erger worden. Hoofd van de pestroedel is Ninomya, een populaire, knappe jongen die zowel door alle leerlingen als de docenten aanbeden wordt. De rest van de groep blijft gezichtsloos, zoals dat gaat met volgelingen en meelopers, op een enkele uitzondering na: Momose. Ook dat is een knappe, populaire jongen op wie Ninomya schijnbaar indruk probeert te maken. Want in tegenstelling tot de anderen is Momose niet zomaar een meeloper; hij kijkt echter liever uitdrukkingsloos toe zonder actief aan de pesterijen deel te nemen. Maar ingrijpen doet hij evenmin.

Schele lijkt voornamelijk in de schulp van zijn lichaam te leven en weinig interactie te hebben met de wereld om hem heen. Zijn leefwereld bestaat uit niet veel meer dan het dagelijks verduren van de mishandelingen, die hij ondergaat zonder verzet te bieden. Hij verleent er – tot frustratie van de lezer – zelfs zijn medewerking aan, vooral waar het erom gaat de pesterijen verborgen te houden. Zijn vader is afwezig en niet in hem geïnteresseerd, zijn stiefmoeder gedraagt zich beleefd, onderdanig en afstandelijk, eerder als een inwonende huishoudster dan een moeder. En in de spiegel kijkt hij inderdaad niet. Zijn ogen, zo weet hij, zijn de bron van al zijn ellende.
Hij is een soort schim van zichzelf, die zich volledig identificeert met zijn schele oog; hij is ermee geboren, en zal ermee moeten zien te leven, net als met de dagelijkse martelingen.

Boekenkrant

Een retourtje ‘Hemel’
Maar dan vindt de jongen op een dag een klein briefje in zijn etui: “jij en ik zijn soortgenoten.” Een of andere streek van zijn kwelgeesten, vermoedt hij. Er volgen er echter meer.
Ten slotte stelt de mysterieuze afzender voor om ergens af te spreken. Wanneer de jongen na lang twijfelen besluit om het erop te wagen, treft hij in wat zij ‘het Walvispark’ noemt (Kawakami is duidelijk gek op dit soort geheimzinnige namen) Kojima aan, een klasgenote die door een horde meisjes eveneens wordt gepest en uitgescholden omdat ze altijd onder het vuil zit. Tussen de twee ontstaat een geheime correspondentie, en wat in het begin uit vrij nietszeggende kattenbelletjes bestaat (‘Wat heb jij gisteren gedaan toen het regende?’) groeit al snel uit tot steeds intiemere ontboezemingen. Het doet denken aan de schrijfsels van Midoriko in Borsten en Eitjes, die weigert met haar moeder en tante te praten en wiens binnenwereld we ook leren kennen via de stukjes die ze schrijft. In de klas spreken beide outcasts nooit met elkaar, maar daarbuiten zoeken ze gaandeweg meer toenadering en begint zich een aarzelende vriendschap te ontvouwen. Op een dag neemt Kojima Schele mee op een tripje om ‘Hemel’ te bekijken; een schilderij dat ze, net als ‘het Walvispark’ zelf zo heeft gedoopt. Hoewel ze het kunstwerk in kwestie veelzeggend genoeg nooit bereiken, ontdekt Schele wel waarom Kojima er zo vuil en armoedig bij loopt. Door middel van bepaalde verzonnen woorden en rituelen, zoals het knippen in allerlei dingen, en door bepaalde tekens uit te zenden probeert Kojima betekenis te verlenen aan de ellende die haar overkomt. Zo is haar besmeurde uiterlijk een teken voor haar armoedige vader, die door haar moeder werd verlaten voor een rijkere man. Door er net zo bij te lopen als hij geeft ze hem een teken, en daarmee tegelijk aan alle ‘zwakkeren’ in de samenleving. Zo heeft ze voor zichzelf een zekere vorm van zingeving gecreëerd. En daarom, zegt ze, houdt ze van zijn schele oog, dat is zijn ‘teken,’ het teken dat ze soortgenoten zijn en elkaar begrijpen zoals anderen dat niet kunnen. Kojima is dan al geobsedeerd door het idee van een ‘diepere betekenis,’ en het uitvoeren van rituelen; zo staarde ze ooit een tijd lang zonder te knipperen in de zon in de overtuiging dat ze daarmee een eind aan haar moeders zenuwinzinking zou kunnen maken. ‘Wat je niet doodt, maakt je alleen maar sterker’ zou haar credo kunnen zijn.

Zon en regen worden vaker opgevoerd als tegenstellingen, maar ze worden ook ingezet om tussen het vrij feitelijke relaas van de jongen door pareltjes van zinnen ‘uit de Hemel tevoorschijn te toveren’: “De regen, goudkleurig tegen de achtergrond van de zon, viel als gesponnen draden neer en begon met een warm geluid behalve de rug van de walvis en de bovenkant van de banden ook mijn huid nat te maken.”

Een potje levend voetbal
Niet lang na die dag in het museum bereiken de pesterijen een nieuwe climax tijdens een huiveringwekkend potje ‘levend voetbal,’ waarbij het hoofd van schele letterlijk in een bal gepropt is, hij naderhand zelf het bloed op mag vegen en gesommeerd wordt om met zijn gehavende gezicht via een sluipweg de school te verlaten. Dat de jongen ook nu zijn docenten of ouders niet in vertrouwen neemt maar een ongeval verzint, zegt veel over de immense prestatiedruk waaronder Japanse jongeren nog altijd leven. Hoewel de jongen en zijn stiefmoeder gaandeweg naar elkaar toe groeien, blijft hij zijn situatie voor haar verzwijgen. In plaats daarvan vervalt hij in een zware depressie, waarbij zelfmoord hem de enige mogelijke uitweg lijkt. Ook dit lijkt een verwijzing naar de titel te zijn; hij begint zich steeds sterker af te vragen wat de zin van zijn leven eigenlijk is en wat er na de dood zal zijn, waarbij uit zijn leven kunnen verdwijnen hem al als hemels voorkomt. “We often talk about death being absolute, but I can’t help but think that being born is no less final” zei Kawakami in een interview. In die zin zijn leven en dood gelijk aan elkaar, en kan juist de dood als een bevrijding gezien worden, zelfmoord als een manier om over je eigen lot te beschikken, waar je die keuze bij de geboorte niet had.

Terwijl hij zichzelf steeds verder af voelt glijden, geplaagd door angst, pijn en slapeloosheid, lijkt Kojima ‘zich een raadselachtige kracht eigen gemaakt te hebben, die met de dag toeneemt. Zij is ervan overtuigd dat zijn onvermogen om tegen de pestkoppen in opstand te komen geen teken van zwakte is, maar juist van kracht. De werkelijke angsthazen zijn de pestkoppen zelf. Door zich niet te verzetten of zich bij leraren of ouders te beklagen, kiest hij er als het ware voor om boven die pesterijen uit te stijgen. Om de vernederingen en de pijn te zien als beproevingen die uiteindelijk beloond zullen worden, net als de mensen op het schilderij dat ze ‘Hemel’ gedoopt heeft, en waarbij ze haar eigen verhaal verzonnen heeft.

Ascetisme vs. nihilisme
Dan vinden er op dezelfde dag twee gebeurtenissen plaats die een paradigmaverschuiving teweegbrengen in de gedachtewereld van de jongen. Als zijn moeder hem eindelijk heeft overgehaald om zich in het ziekenhuis te onderzoeken, treft Schele in de wachtkamer Ninomiyas’ ongeïnteresseerde handlanger Momose aan, en iets in hem dat buiten zijn wil om bezit van hem lijkt te nemen, dwingt hem om de confrontatie met hem aan te gaan. Al is Momose nooit de initiatiefnemer van de pesterijen, hij speelde het wel klaar om het hoofd van de jongen in een lekke volleybal te stoppen. In de dialoog die tussen hen ontstaat presenteert Momose zijn visie op de gebeurtenissen. Volgens hem hebben de pesterijen niets te maken met het schele oog, maar is het een kwestie van puur toeval. Schele is ervan overtuigt dat er zoiets moet zijn als een innerlijk kompas voor juistheid, iets waardoor ook de pesters instinctief moeten voelen dat wat ze doen verkeerd is, maar Momose veegt daar de vloer mee aan: “Mensen doen dingen toch niet omdat ze het recht ertoe hebben? Ze doen het omdat ze het willen doen. […]”

“Wil je het hebben over goed en kwaad? […] Het begint met een behoefte. Op het moment dat die behoefte ontstaat, bestaat er geen goed of kwaad. En toevallig is er een situatie voorhanden die hun in die behoefte kan voorzien. Hetzelfde geldt voor jou. En om zich in die behoefte te voorzien, nemen ze de vrijheid om die te verwezenlijken,” zegt Momose.

Acceptatie en onderwerping
Het gesprek is feitelijk een high school-representatie van Nietzsches’ moraalfilosofie, waarin hij beargumenteert dat de wereld is verdeeld in ‘zwakken’ of ‘knechten’ en ‘overheersers,’ en waarin de moraal, of dat wat Schele ‘juistheid’ noemt, een inventie van de zwakkelingen is om onderdrukking en lijden van zingeving te voorzien; precies zoals Kojima doet. Ook Momoses redenering dat alles een kwestie is van toeval komt bij Nietzsche vandaan. Momose ziet zichzelf en vooral Ninomya als de overheersers, die altijd instinctief de behoefte zullen voelen om hun macht te doen gelden. Omdat Schele nou eenmaal een slappeling is, kan hij zich niet verweren. Kojima vertegenwoordigt daarentegen eerder Nietzsches’ ‘knechtenmoraal’; om als onderdrukte te overleven, moet je je natuurlijke impuls om je tegen de overheerser te verzetten zien te onderdrukken. De enige manier om te overleven is geduld te betrachten, gehoorzaam te zijn en geen verzet te bieden. Onderwerping is iets deugdelijks, dat vroeg of laat beloond zal worden. Maar voor Kojima gaat het niet puur en alleen om die acceptatie en onderwerping, uiteindelijk overstijgt ze die onderdrukking ook, door deze als een keuze te beschouwen.

“De mens, het dapperste en bij uitstek aan leed gewone dier, wijst het lijden op zichzelf niet af; hij wil het, hij zoekt het zelf op, op voorwaarde dat je hem een zin ervan aanwijst, een daarom van het lijden. De zinloosheid van het lijden, niet het lijden zelf, was de vloek die tot dusver op de mensheid rustte, – en het ascetisch ideaal bood haar een zin!” schreef Nietzsche in Genealogie van de Moraal. Wanneer Kojima een steeds ascetischer, Simone Weil-achtige houding aanneemt en daarbij steeds meer kracht lijkt te putten uit zelfkastijding en – verwaarlozing, lijkt dat toch ook als het ware haar wraakoefening, haar vorm van verzet tegen de onderdrukking. Dat is die “raadselachtige kracht” die de jongen bij haar opmerkt. Ze geeft niet alleen een betekenis aan alle beproevingen, maar kiest er doelbewust voor. Sterker, ze gaat gaandeweg nog een tandje verder om als een martelares haar eigen fysieke lijden te vergroten. Dat heeft ook iets weg van automutilatie; waarbij de fysieke pijn de innerlijke pijn weet te overstemmen. Daarom ook is de keuze om dit verhaal onder tieners te laten spelen zo treffend: het zijn universele, tijdloze vragen, maar op veertienjarige leeftijd heb je nog geen duidelijk omlijnd idee van wat ‘goed,’ ‘kwaad,’ ‘toeval en ‘reden zouden moeten zijn. Tegelijkertijd lijkt alles zwart/wit te zijn, en eindeloos. En de middelbare school is daarbij ook de meest angstaanjagende, kwaadaardige omgeving, juist omdat pestkoppen vaak vrij hun gang kunnen gaan. Wat dat betreft heeft Momose uiteraard gelijk: het is bij uitstek een omgeving waarin men in de eerste plaats zijn eigen hachje veilig wil stellen. Van een credo als ‘wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’ wordt eerder het omgekeerde nageleefd. Volgens Momose zijn er geen hemel en hel, en is er geen universele betekenis, en daarom bestaat er ook niet zoiets als ‘juistheid.’ “Slappelingen kunnen de waarheid niet aan. Ze kunnen niet omgaan met het vanzelfsprekende feit dat leed en verdriet überhaupt geen betekenis hebben. En het leven zelf al helemaal niet.”

Zwakke kracht
Kojima heeft ondertussen haar ascetisme uitgebreid door te stoppen met eten, wat ze heeft “toegevoegd aan haar lijstje met tekens:” “En het is de grootste kracht van de wereld om met die zwakte te leven en de situatie te accepteren. Het is een ritueel… niet alleen voor die kinderen (de pesters) en voor ons en mijn vader…, maar voor alle zwakken, en ook voor de werkelijk sterken in de wereld. Die zwakke kracht is er om mensen die wreed worden behandeld, die worden gemarteld en zich er toch overheen proberen te zetten en het belang hiervan kennen, niet te vergeten. En daarom eet ik niet. Niet eten is een blijk daarvan. Het is een van de middelen geworden om dat te bereiken.”

Wanneer Schele vervolgens bij de arts komt om zijn kapotte neus te laten onderzoeken, krijgt hij tot zijn verbijstering te horen dat zijn afwijkende oog met een kleine ingreep rechtgezet kan worden. Dat plaatst hem voor een dilemma: door zijn oog te laten corrigeren krijgt hij weliswaar eindelijk een eendimensionaal, scherp beeld van de wereld, maar daarmee zou hij verraad aan Kojima plegen, die zijn oog als zijn ‘teken’ beschouwt.

Ingreep
Ook Momoses woorden blijven hem achtervolgen; hij kan niet meer beoordelen welke van die twee visies juist is: heeft lijden een reden, een betekenis, zoals Kojima zegt, of juist totaal niet, en is alles een kwestie van puur toeval? Zou het pesten werkelijk niets met zijn ogen te maken hebben, maar alles met het simpele gegeven dat Ninomya, Momose en de anderen wel tot martelingen in staat zijn, en zelfs de behoefte voelen iemand daaraan te onderwerpen, terwijl Schele zelf die behoefte niet voelt? Wanneer hij Kojima inlicht over de mogelijkheid van een ingreep die aan zijn dubbelzien een einde kan maken, reageert ze furieus. Ze heeft hem troost geboden door te verklaren dat ze van zijn oog houdt, maar blijft haar vriendschap voor hem overeind wanneer hij niet meer aan dat gebrek zou lijden? Houdt ze daadwerkelijk van hem, of enkel van zijn handicap, in haar overtuiging dat ‘zijn teken’ en haar ‘tekens’ een verbintenis vormen?

“Omdat ik zoiets niet heb, zit er voor mij niks anders op dan dit soort tekens te creëren, maar jij hebt een aangeboren teken, dat is de reden dat wij elkaar op deze manier kunnen ontmoeten, en nu wil jij van dat teken af? […] Zwakke mensen zullen er altijd zijn. Doe je er dan goed aan om die sterke gasten te imiteren, hun kant te kiezen, zodat je niet meer zwak bent? Werkt het zo? Nee, toch? Dit is een beproeving. Het is belangrijk om dit te doorstaan. “

In een ogenschijnlijk onbelangrijke scène snijdt zijn stiefmoeder zich in de keuken in haar pols, en terwijl ze op de ambulance wachten en het bloed uit de wond stroomt, kan ze niet ophouden met lachen. “Ik lach als ik bang ben,’ zegt ze. Het blijkt een vooruitwijzing naar de Grande Finale, waarin Kawakami de suggestie wekt dat de pestkoppen inderdaad uiteindelijk vanuit angst handelen, wat weer de vraag opwerpt wie nu eigenlijk de echte zwakkelingen zijn. Ook dat is een kwestie van perspectief. Wanneer alles bij elkaar komt – Schele, Kojima, Ninomya. Momose en de andere pesters, de Walvis, de regen- in een climax, ziet Schele zich eindelijk gedwongen tot een keuze: gaat hij in verzet, of blijft hij de speelbal van zijn lot, en daarmee van de duivel?

Sleutelscène
In de aanloop naar die sleutelscène leek Kojima al steeds verder in een waanvoorstelling af te glijden; haar zelfverwaarlozing en verhongering getuigen enerzijds van die ‘geheime kracht’ die anorexiapatiënten zich eigen maken: de onverzettelijke wilskracht en zelfdiscipline die uiteindelijk totale afvlakking en gevoelloosheid in de hand werken. Maar ze doet je tevens denken aan de tijd waarin meisjes die zonder voedsel leken te kunnen als heiligen, of op zijn minst als Gods uitverkorenen beschouwd werden, denk aan Emma Donohue’s the Wonder, of Gerda Blees’ Wij zijn licht, twee op feiten gebaseerde romans, om je te realiseren dat dat soort bedenksels een lange adem hebben. Waar Schele zich volledig met zijn lichaam identificeert, doet zij dat steeds minder. Haar lichaam is een vuil wegwerpproduct en daarom inmiddels gevoelloos voor het geweld dat het te verduren krijgt.

Maar hoe het uiteindelijk met haar zal aflopen komen we niet te weten; Kawakami is slim genoeg om bepaalde eindjes open te laten. In een recent interview in het NRC stelde ze “nog niet klaar te zijn” met Kojima; het is dus goed mogelijk dat zij, net als Nastuk uit Borsten en Eitjes (dat aanvankelijk een korte novelle was, waar Kawakami later een lijvig tweede deel aan vast plakte) nog een vervolg krijgt. Zo is het ook te hopen dat vertaler Maarten Liebregts nog even doorgaat met vertalen; in het Engels is inmiddels ook All the lovers in the night al verschenen. Soms doet het taalgebruik in deze roman wel wat ouderwets aan; zo staat er ‘rijtuig’ waar ook gewoon treincoupé of treinwagon had kunnen staan, maar dat zijn pietluttigheden.

Wanneer Kojima van het toneel is verdwenen, maakt Schele een keuze: hij ondergaat de operatie. Wat volgt is een in prachtige taal gevatte scene waarin hij de wereld voor het eerst eendimensionaal kan zien:

“In de koude decemberlucht glinsterden alle duizenden tienduizenden bladeren, vochtig en goudkleurig, en het was alsof ze op zo’n manier glansden dat elk van die blaadjes hun eigen glinstering liet schallen, en ze eindeloos bij mij naar binnen stroomden.
Voor het eerst bezat de wereld diepte. De wereld had een overzijde […] Huilend stond ik doodstil te midden van die pracht, maar tegelijkertijd stond ik nergens. De tranen bleven komen, ik kon ze uit mijn ogen horen vallen. Alles wat ik zag was even prachtig. Het was een schoonheid die ik aan niemand kon uitleggen, die ik met niemand kon delen.”

Werkelijke schoonheid
Het is een scene met een bitterzoete conclusie: voor het eerst is zijn zicht samengesmolten tot een geheel en is hij in staat om werkelijk een plaats in de wereld in te nemen, werkelijk schoonheid te ervaren. Tegelijkertijd is er dat besef dat elke ervaring uiteindelijk individueel is, en dat Momose misschien toch gelijk had toen hij stelde dat we een ander nooit daadwerkelijk kunnen kennen. Zijn blik is slechts een van ontelbare andere, net als elk afzonderlijk blad dat hij nu eindelijk van de andere kan onderscheiden, een van de vele is.

Kawakami stelt haar personages voor grote levensvragen op een manier die soms aan Milan Kundera’s Unbearable Lightness of Being doen denken, maar anders dan hij laat ze die filosofische vragen niet expliciet aan de orde stellen door een alwetende verteller die het verhaal af en toe op pauze zet, maar laat ze deze ideeën vooral in dialogen naar boven komen. Dit maakte Borsten en Eitjes, haar vorige vertaalde en met lof ontvangen roman, ook zo bijzonder. Daarin dreigden die dialogen soms wat oeverloos te worden; dit boek is compacter, scherper, strakker gecomponeerd. Het zou bijzonder geschikt kunnen zijn om middelbare scholieren filosofische vragen te laten bediscussiëren, omtrent goed en kwaad, de oorsprong van ons idee van ‘waarheid’ of ‘juistheid,’ de vraag of gebeurtenissen überhaupt betekenis kunnen hebben. Dat heeft als nadeel dat de personages aanvankelijk soms haast iets te strategisch ingezet worden, ze hebben niet zozeer een karakter, maar lijken soms eerder een soort aanplakbiljetten die een bepaalde overtuiging verkondigen. Soms komen ze iets te veel over als marionetten en zie je de auteur, inderdaad als een soort Goddelijke macht, van bovenaf de touwtjes bedient. Het is voornamelijk Schele die gaandeweg meer eigen karakter ontwikkelt, en naarmate hij steeds meer begint te twijfelen aan Kojima’s verhaal van acceptatie en onderwerping dat hem op de been moest houden, wordt het verhaal dubbelzinniger en bevreemdender.
Zo laat Kawakami het uiteindelijk toch aan de lezer om een conclusie te vormen omtrent die laatste scene in ‘het Walvispark’. Wie heeft het aan het rechte eind? Wie is uiteindelijk de hero, en wie de anti-hero? Of meent ze dat die vragen er niet toe doen, dat de antwoorden op hetzelfde neerkomen? Valt Kojima, net als Nietzsche zelf, in een vlaag van medelijden ten prooi aan waanzin, of is zij juist degene die, uiteindelijk, de pestkoppen weet te overheersen?
En wat te denken van Ninomya? Hoe kan hij zo kwaadaardig en toch zo geliefd en zo populair zijn? Wat is zijn verhouding tot Momose precies? Waarom is er op school geen enkele volwassene die ingrijpt?
Dit maakt het boek tijdloos en mateloos fascinerend, terwijl het evengoed urgente maatschappelijke kwesties aan de kaak stelt.

Hemel is niets minder dan een pareltje. Een zeldzaam, eigenzinnig boek om vaker te herlezen.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow

Boeken van deze Auteur: