"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het einde van het lied

Dinsdag, 21 september, 2021

Geschreven door: Willem du Gardijn
Artikel door: Marnix Verplancke

Met het aura van Yourcenar

De eerste zin

“Na een uur kwam ze beneden, Adriaan was er niet.”

Recensie

Nadat Adriaan zijn vrouw Aimée op overspel heeft betrapt, besluiten ze na vijftien jaar uit elkaar te gaan. Of toch niet helemaal, want hun sjieke huis op de Amsterdamse Apollolaan is groot genoeg om er samen apart in te wonen. Zij geeft voortaan haar muziektherapie in het tuinhuis, terwijl hij zich terugtrekt op zolder. Over het gebruik van de keuken maken ze afspraken. Frustrerend wordt dat na verloop van tijd, waardoor Aimée zich gaat afvragen of een kinderwens en een doodswens wel samen kunnen gaan en uiteindelijk voor de tweede zwicht, in bad, zoals de Romeinen het deden.

Heaven

Zo verloopt het eerste van de drie liederen die samen Willem de Gardijns ronduit verbluffende roman Het einde van het lied vormen. In het tweede volgen we classicus Adriaan die, bedrukt door de dood van Aimée, naar Italië reist om er onderzoek te doen naar de laatste dagen van de Romeinse keizer Hadrianus. Marguerite Yourcenar schreef Mémoires d’Hadrien over hem, maar ging nooit dieper in op zijn dood. Met een paar lijntjes maakte ze er zich vanaf, wat Adriaan altijd jammer heeft gevonden. En dus bezoekt hij Napels en Baia, en slaagt hij er met grote zekerheid in te bepalen in welke villa de keizer uiteindelijk stierf. De korte biografie die hij schrijft, en waarin hij Hadrianus neerzet als een bedachtzaam keizer die er altijd over gewaakt heeft ook een waardig man te zijn, vormt het derde lied van het boek.

Du Gardijn is een fijnzinnig stilist die zijn drie liederen een eigen toon geeft. In het eerste volgen we Aimeé van dichtbij en zijn we getuige van haar alsmaar toenemende verwarring. Korte zinnetjes zijn het, als schichtige blikken. Adriaans zoektocht naar de keizer en uiteindelijk ook naar zichzelf verloopt rustiger, al heeft ook hij zijn ‘katten te geselen’ wanneer hij zich uit zijn Napolitaanse appartement sluit en een nacht in een steeds kouder en onwezenlijker gang moet doorbrengen. En dan is er het meest afstandelijke verhaal, het historische, waarin Du Gardijn zich het aura van Yourcenar aanmeet – en daar ook nog eens met glans in slaagt. In hoeverre kunnen we de ander ooit kennen? Of onszelf? Hoe verwerken we verdriet? En wat te doen met de dood? Het zijn eeuwige vragen waar ook keizers mee worstelden.

Drie vragen aan Willem du Gardijn

Gaat je boek over de vertroosting van de literatuur?

Du Gardijn: “En van de taal. Is het niet wonderlijk dat je iets kunt schrijven wat in het jaar 138 plaatsvindt en toch geloofwaardig is? Door middel van de taal kunnen we ons verplaatsen in de tijd en nieuwe betekenissen creëren. De drie liederen van mijn boek mogen dan in eerste instantie misschien heel verschillend lijken, samen vormen ze een soort triptiek. Traditioneel werd in een kerk zo’n triptiek soms gesloten, waarna hij op hoogtijdagen weer openging. Op zo’n moment zag je het geheel, had je verbinding. Onze tragiek lijkt te zijn dat wij elkaar voortdurend niet bereiken. Maar in feite valt het allemaal mee, want afstand tussen mensen is een voorwaarde om intimiteit te kunnen voelen, net zoals je zonder de nacht geen dag hebt.”

De wijze waarop Adriaan de keizer neerzet heeft toch veel met de dood van Aimée te maken? Het persoonlijke en het externe komen samen in de act van het schrijven?

Du Gardijn: “Sterker nog, ik denk dat we verhalen nodig hebben om onze eigen levensloop beter te kunnen begrijpen. Door over de keizer te schrijven kan Adriaan het verlies van Aimée pas plaatsen. Je moet verdwalen om jezelf te vinden, want als je dat bewust en rationeel probeert lukt dat niet. Je moet opgesloten zitten, zoals Adriaan in de gang van zijn flatgebouw in Napels. We hebben omwegen nodig, duistere, depressieve gangen en obstakels waarvan we de betekenis niet meteen zien, maar die wel waardevol zijn. Maar we moeten er doorheen, want het leven is gewoonweg niet te organiseren.”

Op het einde aanvaarden zowel Adriaan als Hadrianus het leven en de dood. Is het daaraan niet dat het ons schort, dat wij dit steeds moeilijker kunnen?

Du Gardijn: “Dat denk ik zeker, ja. We willen controle houden. Het naderen van de dood is het afleggen van alle zekerheden. We zijn daar bang voor en vaak ontbreekt ons de moed om de vergankelijkheid onder ogen te zien. Misschien wel omdat we er te weinig in getraind worden. Die Romeinen werden getraind in de dood, terwijl wij wiskunde en natuurkunde krijgen en nog amper drie boeken moeten lezen. Aanvaarding is nochtans het allermooiste wat er is, een mystieke voorwaarde voor vrede. Ook in die zin is mijn boek een triptiek, van liefde, verlies en aanvaarding.”

Eerder verschenen op Knack