"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het huis van Argus

Zondag, 20 februari, 2022

Geschreven door: Huub Dijstelbloem
Artikel door: Ger Groot

Laten we elkaar vooral wantrouwen

Referenda tonen aan dat elke poging om de kloof tussen politiek en burger te verkleinen het democratische crisisgevoel versterkt

[Recensie] Sinds de terugkeer van Jan Terlouw op het politieke toneel ligt het woord ‘vertrouwen’ op ieders lip. Of liever: iedereen heeft het over het gebrek daaraan. Burgers vertrouwen elkaar niet meer en bovenal vertrouwen zij de politiek niet meer. Ach, waar is dat beroemde touwtje uit de brievenbus gebleven? Zonder vertrouwen stort de maatschappelijke en politieke orde snel ineen.

Vreemd genoeg is diezelfde politieke orde tegelijkertijd op het tegendeel gebaseerd. ‘Georganiseerd wantrouwen’ wordt de democratie wel genoemd. “Een vrij volk is een argus,” schreef de Nederlandse revolutionair Anacharsis Cloots in de dagen van de Franse Revolutie. “Het ziet alles, hoort alles, is overal en slaapt nooit.”

Met die woorden begint de Amsterdamse wetenschapsfilosoof Huub Dijstelbloem (1969) zijn boek Het huis van Argus: de wakende blik in de democratie. Controle en verbeelding zijn volgens hem de kernwaarden van een democratisch volk dat ontdekt heeft dat het al lang niet meer over alles kan meepraten. Heel lang is de stem beschouwd als het belangrijkste orgaan van de ‘mondige’ burger. Dijstelbloem pleit daartegenover voor een emancipatie van het oog.

Heaven

Wat dat voor het functioneren van de democratie precies te betekenen heeft, wordt in dit boek niet glashelder. In een aantal hoofdstukken weet Dijstelbloem aan de hand van concrete voorbeelden de onthullende rol van het oog goed te illustreren. Wat gebeurt er precies op en rond een luchthaven, zo vraagt hij zich af. Als een cameraman speurt hij rond in de ‘shopping mall’ waar doorheen de reizigers naar hun vliegtuig worden geleid, maar ook langs de verhoorkamers waar asielzoekers hun eerste indrukken van het land van aankomst opdoen en de grenshospitia waar zij op uitwijzing wachten. Daar doet het oog zijn controlerende werk. Net als aan de grenzen van Europa waar Dijstelbloem mee mocht kijken met de nieuwe surveillance-diensten ter indamming van de migrantenstroom. En in het werk van de privé-detective, waarvan hij de literaire gedaanteverandering in de laatste anderhalve eeuw analyseert.

Ondoordringbaar
Een duidelijk beeld van de politieke rol van het oog rijst daar echter niet uit op. Daarvoor lopen de afzonderlijke hoofdstukken – veelal eerst als losse artikelen gepubliceerd – te veel uiteen en blijft Dijstelbloems taalgebruik te ondoordringbaar wanneer hij tot zijn kernvraag terugkeert. “Het gevolg van deze herschikking van voorstellingen is dat er een politieke herverdeling van verantwoordelijkheid kan optreden, doordat er alternatieve beelden worden gevormd die andere betrokkenheden organiseren.” Het is een tamelijk willekeurig voorbeeld, uit zijn context getrokken, maar heel veel helderder wordt het daarbinnen ook niet.

Dat betekent niet dat Dijstelbloem geen relevante en dwingende vragen stelt. De verhouding van de burger tot de staat en diens politieke betekenis staan, gezien de tsunami aan nieuwe partijen met elk hun nieuwe burgerinitiatief, nu in het centrum van de politieke discussie. In een referendum-democratie, zoals die in extreme vorm door GeenPeil wordt voorgestaan, ziet Dijstelbloem terecht weinig heil. Ze miskent niet alleen de centrale rol van overleg en compromisvorming in de politiek, maar ook de slinkende rol van een terugtredende overheid. Over veel van wat de burgers wensen heeft de staat eenvoudigweg steeds meer zeggenschap overgedragen aan de samenleving en haar marktpartijen.

Vandaar dus de slinkende rol van de mond (‘zeggenschap’) en het opkomend belang van het oog. De burger controleert de macht niet alleen achteraf, maar reconstrueert voor zijn geestesoog ook het toneel waarop die macht handelt, aldus Dijstelbloem. Daarom schrijft hij een grote rol toe aan de verbeelding. Die analyseert niet alleen wat er te zien is, maar stelt zich ook voor wat er allemaal in de coulissen blijft. Welke groepen blijven buiten beeld, welke invalshoek wordt vergeten, hoe maakt het ‘frame’ (bijna zou je zeggen: de toneellijst), waarbinnen problemen worden gedefinieerd, belangrijke aspecten daarvan onzichtbaar?

Emancipatie
‘Georganiseerd wantrouwen’ is dus een te beperkte omschrijving van het democratisch bestel. De keerzijde van die medaille is de emancipatie waarin het argusoog van de burger niet alleen achterom maar ook vooruit kijkt. Zo “wordt de weg geplaveid voor een voortzetting van de betrokkenheid,” zo luidt het aan het einde van zijn boek. Het is een onthullende opmerking. Ook Dijstelbloem beschrijft de crisis van de democratie als een gebrek aan nabijheid tussen politiek en burger. Net als vrijwel het hele politieke spectrum van uiterst links tot uiterst rechts ziet hij tussen beide een kloof gapen die dringend overbrugd moet worden, wil de vervreemding tussen die twee geen catastrofale vormen aannemen. Dat is het ‘frame’ waarin bij vrijwel unanieme consensus het politieke onbehagen wordt verbeeld.

Dat frame gaat uit van de oud-Griekse gedachte dat ieder mens uiteindelijk een politiek wezen is. Aristoteles heeft dat idee ten tijde van de Atheense stadsdemocratie groot gemaakt. Alle vrije burgers verzamelden zich op het marktplein en namen gezamenlijk beslissingen – zij het ook toen al na veel gekonkel, retoriek en schemerige achterkamertjes.

De Atheense democratie is om vele – soms goede – redenen de onze niet meer en kán dat ook niet zijn. Maar de gedachte dat een burger pas écht burger is wanneer hij deelneemt aan het politieke leven heeft de eeuwen overleefd. Of liever: het werd opnieuw tot leven gewekt door de Franse Revolutie en de jonge Republiek, die zich in veel opzichten een herleving van de republikeinse oudheid waande.

En daar ging het mis: niet volgens Cloots, maar volgens een andere politiek denker die met de Franse Revolutie verbonden was. Na de definitieve implosie van dat experiment constateerde Benjamin Constant (1767-1830) dat de definitie van de burger als een politiek subject mede de excessen van de terreur had veroorzaakt. De burger kon beter op veilige afstand van de politiek blijven, waar op het scherp van de snede een levensgevaarlijk spel wordt gespeeld – zo concludeerde hij. Het staatsbedrijf, vond Constant, moest het staatsbedrijf overlaten aan vertegenwoordigers die het onderling uitzoeken en op gezette tijden ter verantwoording werden geroepen.

Hij heeft gelijk gekregen. Precies volgens dát idee is de parlementaire democratie ingericht. En die heeft het heel lang niet slecht gedaan. Totdat iemand zich de klassieke idee van de politieke burger weer herinnerde en dat iets te serieus nam. Sindsdien is de kloof tussen politiek en burger de gebeten hond, in plaats van de redding van beide. Zoals wereldwijd het populair geworden referendum laat zien, draagt elke poging die kloof te versmallen verder bij tot het democratische crisisgevoel dat ze had moeten bezweren.

Dijstelbloem had in zijn analyse van de politieke argusblik dus nog een stap verder mogen gaan – maar misschien ligt die nog in het verschiet. Het huis van Argus is een etappe op de weg van voortgaand onderzoek, zo schrijft hij. Ik zie met belangstelling uit naar een lofzang op de kloof.

Eerder verschenen op NRC.nl