"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het huis van de namen

Vrijdag, 19 oktober, 2018

Geschreven door: Colm Tóibin
Artikel door: Roeland Dobbelaer

De Griekse Goden waren niet om te lachen

[Recensie] Natuurlijk heeft Stefen Fry een heerlijk boek over de Griekse goden geschreven. Mythos leest als een schelmenroman met belangrijke levenslessen, al gaat het over een groep van tientallen schelmen. De Griekse goden volgens Fry zijn een zooitje ongeregeld: ze liegen en bedriegen, zijn jaloers en zelfzuchtig, zijn gewelddadig en vermoorden elkaar of hun nederige onderdanen, veel van de goden zijn alleen bezig met hun eigen gewin, moraal is ver te zoeken (dat moest per slot van rekening nog worden uitgevonden). De bovennatuurlijke lusten van met name de mannelijke goden zorgen ervoor dat er hele hordes nieuwe wezens worden verwekt en zo uiteindelijk ook de mensen. Zeus is de oppergod, maar staat ook op nummer 1 als het gaat om verleiden, aanranden en verkrachten van alles waar zijn oog op valt. Vooral jonge meisjes moeten het ontgelden, wat zijn vrouw Hera er ook van vindt.

Zoals Fry het allemaal beschrijft was het vooral lachen met die goden, de ene grap na de andere halen ze uit, vooral met die onnozele mensen die zich weer elke keer laten beetnemen door de veel slimmere, snellere en sterkere goden. De goden maken misbruik van de zwaktes van de mensen, wijzen hen zogenaamd op hun hoogmoed (hybris) of andere minder goede karaktereigenschappen, gaan duels met ze aan die ze natuurlijk altijd winnen. De getalenteerde Arachne, die als de beste doeken kon weven, ontmoet het noodlot als de jaloerse Athene (nota bene de godin van de wijsheid) haar uitdaagt tot een duel. Arachne wint door het mooiste doek ooit te weven, maar wel met godlasterige afbeeldingen. Athene is woedend, Arachne wil daarom zelfmoord plegen maar wordt door Athene in een spin veranderd. “Je zult je hele leven spinnen en weven, spinnen en weven, spinnen en weven.” Volgens Fry was het geen straf maar een prijs voor het winnen van een belangrijke wedstrijd, een beloning voor een groot kunstenares. Zo ken ik er nog wel een paar. Je leven om zeep geholpen en dat moeten zien als een eer.

Nu is het verschil tussen een tragedie en komedie soms moeilijk vast te stellen. Maar de manke van Mythos is dat het te veel de godenwereld vanuit een komedie beschrijft.  De tragiek van de relatie tussen mensen en goden blijft onderbelicht. Hier en daar komt het wel even langs, maar nauwelijks benadrukt Fry dat het leven met de goden vaak niet bepaald even leuk was, integendeel. Niet zelden was het ronduit afschuwelijk om je te moeten verstaan in een boze wereld vol van wispelturige goden, die de ene dag storm en regen over de planeet sturen en de andere dag weer extreme droogte, en de dag daarna nare ziektes en ander onheil. Plaag na plaag treft de mensen en je weet vaak niet wat je verkeerd hebt gedaan. Het zijn goden waarvan je het gedrag niet kunt voorspellen en die zomaar je geliefde van je wegnemen en verwachten dat je offers brengt, tot mensenoffers toe. In zijn nieuwe boek Verlichting nu, noemt de Amerikaanse psycholoog Steve Pinker de goden ‘sadistisch’.

Agamemnon

Hereditas Nexus

Leven in een tijd van een natuurgodsdiensten moet zwaar geweest zijn. Die zwaarte is een van thema’s van de hertelling van het Griekse drama rond de dood van de dochter van Agamemnon en Klytaimnestra: Iphigeneia. De Ierse schrijver Colm Tóibín baseert zich in zijn nieuwste boek Het huis van de namen losjes op diverse toneelstukken van de oude Grieken zoals Iphigeneia in Aulis van Euripides, over het offer dat Agammenon koning van Mycene wil brengen om de goden gunstig te stemmen. De Griekse vloot wil uitvaren naar Troje maar er is geen gunstige wind. De vorst hoopt daar met het offer verandering in te brengen. Er circuleren verschillende versies van het verhaal, maar Tóibín koos voor de versie dat de koning zijn dochter daadwerkelijk offert en ter dood laat brengen, tot grote woede van zijn vrouw.

In Het huis van de namen volgen we de ontwikkelingen vlak voor en vooral na de moord op Iphigeneia. Het laat zien hoe een familie verscheurd wordt door verdriet en haat na de moord, en hoe het koninkrijk als gevolg hiervan bijna in een burgeroorlog terecht komt en hoe niemand elkaar nog kan vertrouwen. Oude vetes worden uitgevochten, kinderen ontvoerd om ze te beschermen of om losgeld te eisen. De ene helft van het land zint op wraak op de andere helft, onheil en rampspoed komen over het rijk.

Het huis vam de namen heeft een prachtige stijl. Met voldragen zinnen put Tóibín uit alle menselijke emoties. Een boek vol tragiek, zoals het leven in tijden van de Grieken geweest moet zijn. Toch komt er een keerpunt in deze ellende. Tussen de strijdende partijen zijn er twee mensen die vriendschap sluiten, liefde zo je wilt: de zoon van Agamemnon en Klytaimnestra, Orestes, en Leander, kleinzoon van een van de krijgsmakkers van Agamemnon. Beiden zijn ze slachtoffer, hebben ze familieleden verloren, werden ontvoerd maar wisten ze samen te ontsnappen. Door samen te werken, elkaar te vertrouwen keren de kansen, een nieuw verbond wordt gesloten. Het boek eindigt voorzichtig optimistisch. Het is alsof Tóibín ons laat weten dat juist als mensen samenkomen, een verbintenis sluiten en kiezen voor moraal en menselijkheid en vooral de goden laten voor wat ze zijn, er dan mooie dingen ontstaan.

In een lange klaagzang aan het begin van Het huis van de namen geeft de moeder van Iphigeneia, Klytaimnestra al aan dat er niets meer van de goden is te verwachten:

“De goden hebben hun eigen, onaardse aangelegenheden, waar wij ons geen voorstelling van kunnen maken. Ze weten amper dat we bestaan. Als ze ons konden horen, zou dat zijn als het zachte geruis van de wind in de bomen, een geritsel in de verte dat nu en dan klinkt.

Ik weet dat het niet altijd zo is geweest. Er is een tijd geweest dat de goden ons ’s ochtends kwamen wekken, dat ze ons haar kamden en onze monden vulden met de verrukking van de spraak, luisterden naar onze verlangens en die voor ons probeerde te vervullen, dat ze wisten wat er in ons omging en ons tekenen konden sturen. Niet zo lang geleden, binnen mensenheugenis, waren er in de nacht weeklagende vrouwen te horen in de fase dat de dood intrad. Dat was een manier om de stervenden naar huis te roepen, hun overgang te bespoedigen en hun aarzelende toch naar hun rustplaats te verlichten. […]

Dat geluid is verstomd. Er is geen geweeklaag als de wind meer. De stervende worden aan hun lot overgelaten. Iemand helpt hen, niemand heeft oog voor hen, behalve degenen die hun dierbaar waren gedurende hun kortstondige verblijf op aarde. Wanneer ze van de aarde verdwijnen, zweven de goden niet boven hen met verlokkend fluitspel. Ze zijn vertrokken, de wezens die vroeger toezicht hielden op de dood en zullen niet terugkomen.”

Pas aan het einde van Fry’s Mythos, als we tot en met Koning Midas, die alles in goud liet veranderen, zijn gekomen, geeft Fry eigenlijk toe dat het helemaal niet zo leuk was met de Griekse goden. Het boek besluit met een soort advies van Fry: “Probeer de goden niet te slim af te zijn. Vertrouw de goden niet. Maak de goden niet boos. Zie al hun geschenken als een vloek en hun beloften als een valkuil. En bovenal, beledig nooit een god. Nooit.”

In de Nederlandse pers is Mythos bejubeld en is Het huis van de namen nauwelijks besproken. Als je een boek over het oude Griekenland wil lezen, dan is de tragedie, weliswaar met een ‘exitus felix’ (een gelukkige afloop), van Tóibín verreweg te verkiezen boven de komedie van Fry.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Luister ook de podcast van Roeland Dobbelaer over deze twee boeken

Met dank aan Koen Verstegen

Boeken van deze Auteur:

Helden, De grote avonturen uit de Griekse mythologie