"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het leven in Nederlandsch-Indië

Woensdag, 21 februari, 2018

Geschreven door: Bas Veth
Artikel door: Hans Vervoort

Vanonder de koperen ploert

[Recensie] HET gesprek van de dag in 1900 was een boek met de onschuldige titel Het leven in Nederlandsch-Indië, geschreven door Bas Veth. In 1860 geboren in Amsterdam, was hij vanaf zijn 19e tot zijn 31ste jaar handelaar in ongeregeld goed geweest in de kolonie en had een bloedhekel aan dat land gekregen. Toen hij in 1891 eindelijk het land kon verlaten en terugkeren naar zijn geliefde Nederland gaf hij – naar eigen zeggen – een schop tegen de havenkant vanwaar het schip vertrok. Dankzij de in de tropen vergaarde rijkdom kon hij zich in Nederland een aangenaam bestaan permitteren tot zijn overlijden in 1922, op 62-jarige leeftijd.

Maar zijn wrok tegen de kolonie die hem gedurende 12 jaar van zijn leven ongelukkig had gemaakt verdween niet.

En negen jaar later, in 1900 barstte zijn vulcaan van haat open en vulde hij 255 pagina’s met woede en vervloeking. Niets deugde in de kolonie. De natuur was lelijk en dankzij het ontbreken van wind vooral roerloos. Het voedsel was smurrie. De hitte niet te verdragen. De Indische vrouwen oppervlakkig en berekenend. De koloniale blanke Indischman een patser en een ordinaire schuinsmarcheerder.

Het boek sloeg in als een bom en beleefde liefst 4 drukken.

Boekenkrant

Zowel in Nederland als in de Oost was men gewend dat de kolonie met waardering beschreven werd: een paradijs bijna. Natuurlijk, de tropenzon werd niet voor niets de Koperen Ploert genoemd, en je kon van de ene dag op de andere kassie wijlen zijn bij een cholera-epidemie of andere tropenziekte.

Maar je kon er goed leven en voor je pensioen een mooi plekje zoeken in de bergen, of met een gevulde geldbuidel terugkeren naar het vaderland.

Bedorven maaltijd

En nu kwam Bas Veth met de boodschap dat er niets deugde in de Oost. Het ergste was dat hij goed kon schrijven in de stijl van de toen populaire tachtigers, met veel emotie. Een citaat:

“De rijsttafel werd geboren uit den drang der omstandigheden. Rijst is er plenty in Indie.
En ook lombok en ook verregaand bedorven visch: trassi geheten.
En er is kip, o! zooveel kip, magere, taaie kip, en er zijn kippeneieren en eendeneieren, gezouten, anders bederven ze, zoals alles in Indie bederft.
En er is kerri, vuil-groenkleurige kerri, niet te verwarren met de geurige, bruine kerri van Voor-Indie.
En er is zoo iets als witte kool. Maar dat alles op zichzelf smaakt beroerd.
Wacht, dachten de soldaten en de matrozen, die ’t eerst in Indie kwamen, gooit dat alles door elkaar.
Laat de peper den smaak bedriegen van al dat ordinaire eten; laat de rijst — rein en onbedorven van smaak — het hoofdgerecht zijn en laat een kerri-saus, met witte kool er in, de hutspot besproeien en wij leveren u de hoofd-ingredienten voor een kost, waarin ge alles, wat even eetbaar is, kunt mengen.

En het verlengstuk van de ratjetoes en de hutspots werd de rijsttafel.
Dank aan deze hoofd-ingredienten, kan je in de rijsttafel alles gooien.
Roode vischjes, uitjes, chutney, gebraden, gekookte, gebakken, gestoofde kip, gebakken visch, gekookte visch, sajor-an bij de vleet — gekruid of niet gekruid —, komkommers, frikkadel.
En dan nog een ontzettend aantal indische schoteltjes, waarvan ik gelukkig de namen niet ken.
En nu begint ge dat allegaartje door elkaar te roeren op een diep bord. Hier en daar doet ge wat op de schoteltjes naast uw bord.
Wanneer nu alles goed is door elkaar geroerd en overgoten met wat stinksausjes, dan is uw rijsttafel klaar. Eet nu maar raak.
Zorg voor een beetje ‘bedis’ — fijngehakte roode lombok — apart op den rand van uw bord en wat rot-riekende trassi en ge zijt au grand complet.
Met volle happen gaat al dat saamgefrommelde eten naar binnen.”

Kijk, als je dat leest wil je even geen rijsttafel. Zeker niet als je op een andere pagina leest hoe Bas Veth de eetgewoonten van de koloniale Indischman beschrijft: 
“Borden vol rijst met vieze poespas verdwijnen achter zijn kaken, totdat hij etenszat zijn bedtent opzoekt waar hij als een boa-constrictor ligt te dirigeren tot vijf uur ’s middags.”

Boos proza

Studenten die in opleiding waren voor handels- en ambtenaren-functies in Nederlands-Indië waren onder de indruk van zijn betoog en vroegen zich af of ze er verstandig aan deden naar dat naargeestige en geestdodende oord te vertrekken. En dáár schrok men in Nederlands-Indië weer van, want de koloniale maatschappij was gediend met een voortdurende toestroom van jonge krachten.
Er verschenen wel drie boeken en talloze artikelen waarin het betoog van Veth punt voor punt werd tegengesproken en nog tot in de jaren twintig van de vorige eeuw stond het woord ‘basvetterij’ voor ‘schimpen op de kolonie’. Studenten die in opleiding waren voor handels- en ambtenaren-functies in Nederlands-Indië waren onder de indruk van zijn betoog en vroegen zich af of ze er verstandig aan deden naar dat naargeestige en geestdodende oord te vertrekken.
En dáár schrok men in Nederlands-Indië weer van, want de koloniale maatschappij was gediend met een voortdurende toestroom van jonge krachten.
Er verschenen wel drie boeken en talloze artikelen waarin het betoog van Veth punt voor punt werd tegengesproken en nog tot in de jaren twintig van de vorige eeuw stond het woord ‘basvetterij’ voor ‘schimpen op de kolonie’.

Eerder verschenen op Literair Nederland en www.hansvervoort.nl