"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het ministerie van Opperste Geluk

Vrijdag, 30 juni, 2017

Geschreven door: Arundhati Roy
Artikel door: Marnix Verplancke

Het was de schuld van Kasjmir

Twintig jaar geleden won Arundhati Roy de Booker Prize met De god van kleine dingen. Het werd een wereldwijd succes. Na een carrière als het geweten van haar geboorteland India is ze terug met een tweede roman. En wat blijkt? Ze kan het nog. Beter dan ooit zelfs.

[Recensie] In Delhi wordt een jongen geboren. Of is het een meisje? Wanneer de kersverse moeder het hulpeloze wezentje van dichtbij bekijkt blijkt het immers onderaan de balzak een klein spleetje te hebben. Aftab is een hijra, een transgender die in de Indiase maatschappij ergens tussen hoer en madonna in zit. Naarmate hij ouder wordt, voelt hij zich meer tot zijn lotgenoten aangetrokken. Hij ontdekt dat velen onder hen samenwonen in het Khwabgah, het Huis der Dromen, en ook hij neemt daar uiteindelijk zijn intrek. Hij laat zich ombouwen tot vrouw, neemt de naam Anjum aan en wordt het uithangbord van zijn soort en generatie. Anjum komt op tv en staat in alle bladen, maar ze zal ook altijd een verschoppeling blijven. “Weet je waarom God hijra’s heeft geschapen?” vraagt haar vriendin Nimmo, “Het was een experiment. Hij besloot iets te maken, een levend wezen dat niet in staat is tot geluk. En dus maakte hij ons.”

Twintig jaar geleden won Arundhati Roy de Booker Prize met De god van kleine dingen. Een groot talent had het licht gezien, hoorde je overal, want niet alleen bleek haar roman een pakkend familie- en liefdesverhaal te zijn, Roy schreef ook nog eens met een natuurlijke, twinkelierende flair die zelfs de grootste Stoffel van zijn a propos bracht. Wanneer komt die tweede roman, was dan ook de grote vraag. Roy gooide zich echter op de non-fictie en met haar essays en politieke schotschriften waarin ze het opnam tegen de statische en van corruptie vergeven Indiase maatschappij haalde ze regelmatig de wereldpers. Maar geen roman dus. Tot vandaag, want Roy’s tweede is een feit. Het ministerie van Opperste Geluk is een ander boek geworden dan haar debuut. Twintig jaar politiek hebben er hun stempel op gedrukt, maar qua stijl doet het er absoluut niet voor onder. Wat kan die vrouw schrijven, denk je wanneer ze je nog maar eens bij de hand neemt en binnen voert in de herkenbaar vreemde wereld die India uiteindelijk toch altijd voor ons blijft.

Wanneer Anjum onenigheid krijgt in het Khwabgah gaat ze op de begraafplaats tussen de geesten van haar voorouders wonen. Ze bouwt een kamer, daarnaast nog een en voor ze het zelf goed en wel beseft, heeft ze haar eigen kleine gemeenschap: Jannat. Backpackers komen bij haar logeren, een ontsnapte laboratoriumhond uit wiens lijf een wirwar van doorzichtige plastiek buisjes bungelt, blijft ook bij haar plakken en zelfs wanneer een wit paard opduikt dat Saddam Hussein op zijn rug draagt, kijkt Anjum niet verbaasd op. Het blijkt een Onaantastbare te zijn vol bewondering voor de cool waarmee Saddam een paar ogenblikken voor zijn dood zijn beul in de ogen keek.

Boekenkrant

Roys roman neemt een andere wending wanneer Anjum en Saddam een achttiende-eeuws astronomisch observatorium bezoeken, een plaats waar alle ontevredenen en demonstranten hun grieven uiten tegen India. Anjum vindt er een kind dat ze bij schermutselingen weer uit het oog verliest en dat even later afgeleverd wordt bij een andere vrouw: Tilo, een voormalige architecte die door de liefde betrokken raakte in de opstand van de Kasjmiri’s tegen de Indiase overheersers. Miss Jeleen II, zoals dat kleine vondelingetje genoemd zal worden, brengt niet alleen Anjum en Tilo samen, als een Indiase messias zal ze van Jannat een plaats maken waar de hoop op een ander India tot bloei kan komen.

De voorbije decennia heeft Roy zich vooral uitgesproken tegen het opkomende hindoenationalisme en de gewelddadige onderdrukking van iedere oppositie in Kasjmir. Die bezorgdheden zitten diep in haar roman en leiden vaak tot cynische passages. Wanneer Tilo bijvoorbeeld hoort dat men het moederinstinct van kippen wegsnijdt om ze meer eieren te laten leggen, merkt ze op dat de Indiase overheid dit misschien ook kan doen met de Moeders van de Vermiste Kasjmiri die dagelijks de straat op gaan om te demonstreren. “Nu zijn dat toch maar inefficiënte en onproductieve elementen,” zegt ze. Bijzonder wrang wordt Roy wanneer ze beschrijft hoe iemand over een leeg pak Mango Frooti (Fresh ’n’ Juicy) rijdt, dit een enorme knal geeft, de Indische soldaten in hun bunker denken dat het een bom is en daarop in het wildeweg op een voorbijkomende begrafenisstoet beginnen te schieten. “Wiens schuld was dit?” vraagt Roy bitter. “Het was niemands schuld. Dit was Kasjmir. Het was de schuld van Kasjmir.”

Door al deze wreedheid en het verdriet dat ermee gepaard gaat kon Het ministerie van Opperste Geluk niet anders worden dan een versplinterd verhaal. Roy wisselt grif van stijl en genre en breekt haar vloeiende vertelling regelmatig af. Er volgt dan bijvoorbeeld een pagina’s lange jeremiade van Tilo’s dementerende moeder, vol haat en teleurstelling. Dit is geen net en onschuldig romannetje, begin je steeds meer te beseffen, want India is ook geen net en onschuldig land. En dat doet wat met een mens, toont Roy. Dat maakt dat hij verlangt naar vroeger, toen de wereld nog wel net en onschuldig leek. “Tilo vroeg zich af hoe je bepaalde dingen kunt ontweten,” schrijft ze, “bepaalde dingen die ze wist maar niet wilde weten.”

Eerder verschenen in De Morgen

Boeken van deze Auteur:

Het ministerie van Opperste Geluk

Het ministerie van Opperst Geluk