"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het Mollenfeest

Zaterdag, 26 maart, 2022

Geschreven door: Dominique Biebau
Artikel door: Jan Stoel

Biebau overtuigt in de psychologische uitdieping van de karakters

[Interview] Voor de tweede keer op rij brengt auteur Dominique me een beetje in verwarring. Schrijft hij nu misdaadverhalen of literatuur of beide tegelijk? En om de verwarring nog wat groter te maken: het boek staat op de longlist van De Gouden Strop 2021. Op het titelblad van “de nieuwe Biebau” staat literaire thriller, een term die nogal makkelijk gebezigd wordt. Ik kwam deze definitie van een literaire thriller tegen: het zijn spannende boeken waarin het (hoofd)personage zich ontwikkelt, er onverwachte wendingen zijn en de psychologie belangrijker is dan geweld (bron: Ensie). Maar Biebau doet nog iets anders dan een spannend verhaal schrijven. Zijn taalgebruik is meer literair dan in de meeste thrillers, er zijn allerlei intertekstuele verbindingen te vinden in het verhaal. Die verbindingen hebben bovendien een inhoudelijke functie. Er is een hechte structuur en altijd is er die spanning. En Biebau overtuigt in de psychologische uitdieping van de karakters. Hij weeft rondom taal een fijnzinnig web van intriges. In Russisch voor beginners was taal zelf de rode draad in het verhaal en leidde taal tot het plot. Dol als ik ben op mooie metaforen was het smullen in deze spannende roman. Wat denk je van deze: “Wij stonden in de achtertuin te kijken naar een horizon die door de jaren heen als een Tetris-schermpje was volgebouwd”.

Nu is er Het mollenfeesteen verhaal dat sprankelend is, maar je ook doet huiveren. De titel deed me meteen opveren en denken aan Van der mollenfeeste, het epische gedicht van Anthonis de Roovere, geschreven in de vijftiende eeuw. Het was de tijd van de dodendans, de danse macabre, die zijn oorsprong waarschijnlijk vindt in de tijd waarin de mensen bij bosjes stierven ten gevolge van de pest. En dat zonder aanziens des persoons. De dodendans had een educatief doel: denk eraan dat je moet sterven en zorg dat je een goed leven leidt. Een ‘Memento mori’. Biebau stelde me niet teleur. Het mollenfeest is een literair spannend verhaal met de typische Biebau-kenmerken: aandacht voor taal/literatuur, mooie metaforen, onderhuidse spanningen, onverwachte wendingen. Het is een spannend boek met een prachtige epiloog die ook weer hoop geeft. Tijd dus om deze auteur eens te bevragen over zijn werk en dan met name over de literaire kant van Het mollenfeest.

“Als d’Opperste ghebiedt, soe moet ghy gaen
Trecken in ’t land van Mollengijs.”

Vier nichten groeien samen op in de dreigen schaduw van het Mollendaalbos. Tijdens een onschuldig kinderspel dringt een van de meisjes de werkkamer van hun opa binnen, waar ze een ontdekking doet die jaren later tot een bloedige ontknoping leidt. Het mollenfeest is een ijzingwekkend verhaal over geheimen en schaduwen die tussen mensen en bomen hangen.

Foodlog

In de inleiding van dit interview schrijf ik dat ik jouw twee laatste ‘literaire thrillers’ eerder als literatuur dan als thriller zou benoemen. Hoe kijk jij daar tegen aan?

“Het eeuwige dilemma… Vroeger hechtte ik meer belang aan het label dat op mijn boeken stond. Ik heb Germaanse taal-en letterkunde gestudeerd en wou als jonge snaak vooral Grote Literatuur schrijven. Bovendien herinner ik me nog levendig de discussie die Connie Palmen en Saskia Noort ooit in De Wereld Draait Door over de term ‘literaire thriller’ voerden. Palmen beschuldigde thrillerschrijvers in dat gesprek ervan dat ze leven bij gratie van het cliché – en daar heeft ze natuurlijk gelijk in. Die kritiek probeer ik ter harte te nemen. Ik probeer in mijn boeken echt wel clichés te vermijden – ook op taalkundig vlak. Voor mij is het uiteindelijk vooral belangrijk dat mijn boek op de een of andere manier afwijkt van de norm. Ik hoop dat ik daarin slaag. Zelf zie ik mijn boeken ook eerder als romans waarin toevallig een misdaad voorkomt.”

In Het mollenfeest herken ik een paar feitelijke dingen. Zo is er het Mollendaalbos en Brise-Tout, de boswachterswoning van het bos. Zij bestaan echt en zijn gesitueerd in de buurt van Bierbeek. Dat grenst aan Leuven. Daar speelt het verhaal zich ook af. Bierbeek was vroeger een Romeinse nederzetting. Het zou zomaar kunnen dat de Tumulus [het grafheuveltje dat in het verhaal een rol speelt] daar te vinden is of naar verwijst.  Ook in eerdere boeken is er een duidelijke relatie met jouw persoon. Ik denk aan Trage wegen, een politiek verhaal dat speelt in Blaarbeek (lijkt wel op Bierbeek waar je voor Groen gemeenteraadslid was). Je eigen omgeving lijkt een belangrijke inspiratiebron voor je.

Van Mollendaalbos/het Mollebos is het maar een kleine stap naar Van der Mollenfeeste, een dodendansgedichtBovendien ben je docent Nederlands, dus ken je het gedicht. Wilde je een ‘danse macabre roman’ schrijven? En hoe is dat idee ontstaan?

“Zonder Van der Mollenfeeste geen Het mollenfeest, laat dat duidelijk zijn. Zoals zoveel scholieren leerde ik het gedicht op de schoolbanken kennen. Het fascineerde me toen al. Van der Mollenfeeste is een exuberant gedicht, dat sprankelt van de taalkundige vondsten. Anthonis de Roovere leidt er, als een sinistere rattenvanger van Hamelen, met een zichtbaar genoegen de hele maatschappij naar het dodenrijk. Edellieden, paters, jonkvrouwen, rechters, burgemeesters, bankiers… iedereen moet eraan geloven, maar dat belet De Roovere niet om heel veel knipogen in zijn tekst te steken. Die combinatie van lichtvoetigheid en fatalisme spreekt me wel aan. De dood mag dan wel onoverkomelijk zijn, dat hoeft nog geen reden tot zwartgalligheid te zijn. Die visie op de dood contrasteert heel mooi met de krampachtigheid waarmee we ons tegenwoordig soms aan het ondermaanse vastklampen.”

In het verhaal zijn vier nichtjes van elkaar, Anna, Carla, Isabelle en Griet de hoofdrolspelers. De nichten zijn hecht, worden dan wat ouder verliezen elkaar uit het oog, komen weer bijeen en langzamerhand komen de tegenstellingen naar voren. Dat zorgt voor dynamiek in je verhaal. Ieder van hen heeft een geheim en het is het geheim dat hen naar de afgrond drijft. Je hebt ervoor gekozen het verhaal vanuit de perspectieven van de vier nichten en van het mannelijke personage Thomas te vertellen. Je doet dat in de derde persoon. Ik had verwacht dat je voor de ik-vorm zou kiezen. Wat is je overweging daarbij geweest?

“Goede vraag! Ik had eerst hele stukken in de ik-vorm geschreven omdat dat inderdaad levendiger overkomt, maar op de een of andere manier leek dat toch minder te werken. Volgens mij komt dat omdat er in de hij/zij-vorm net iets meer afstand is en dat zorgt ervoor dat je als schrijver stilistisch wat vrijer bent. Het verhaal is grotendeels in de verleden tijd geschreven. Ook dat schept een zekere afstand – die maakt dat er meer tijd is voor bespiegelingen die in een ‘live verslag’ vreemd zouden overkomen. Het geeft het verhaal ook een zekere onontkoombaarheid: het is namelijk al gebeurd – er valt niks meer aan te veranderen.

Griet heeft iets gezien in de werkkamer van de opa van de vier nichten en wil daar niets over vertellen. Dat is het grote geheim. Maar de nichten weten ook dat opa in Korea heeft gevochten en daardoor vreemd reageert. PTSS zouden we zeggen. Hij vertelt een verhaal over het Mollenbos, waar onder een klein heuveltje, de Tumulus, de Mollenkoning woont. Hij zoekt opa sinds de slag van Haktang-ni. Het is een plek waar de nichtjes bang voor zijn.

Dat brengt me bij het thema. Het lijkt alsof de nichten moeten boeten voor de zonden van hun ouders. Complexe familierelaties, en hoe schuld en schaamte levens kunnen beïnvloeden, zelfs verwoesten. Je hebt meer willen schrijven dan een spannend verhaal volgens mij. Thomas zegt over De Roovere: “Poëzie is a zeggen en b bedoelen.” In hoeverre geldt dat dus voor jouw verhaal?

“Ik wou vooral een verhaal schrijven over erfelijkheid. Zelf kom ik uit een familie die enkele aandoeningen met zich meesleept en dat maakt het heersende narratief ‘Je bent vrij om te zijn wie je bent’ soms wat wrang. Wat als je niet vrij bent om te zijn wie je bent? Dat je lot al bepaald is bij je geboorte? Hoe ga je daarmee om? Elke nicht heeft zijn eigen strategie om met de genetische erfenis om te gaan: de ene psychologiseert het, de andere negeert het, nog een ander zwelgt erin… Het zal je niet verbazen dat het naturalisme mijn lievelingsstroming is (lacht).”

Ieder deel begint met een regel of een deel daarvan van het gedicht van De Roovere, gevolgd door een cursief, vaak ijzingwekkend gedeelte. Deze regels zijn tevens de inhoudelijke verbinding naar waar het deel overgaat. Vorm en inhoud sluiten mooi op elkaar aan. Dat moet een puzzeltje geweest zijn.

“Amaai nog nie… (sorry voor deze Vlaamse uitdrukking). Het idee om fragmenten uit Van der Mollenfeeste te gebruiken, kwam bovendien vrij laat bij me op, toen het verhaal al grotendeels af was en de marge al wat kleiner was. Gelukkig is het een lang gedicht, dus ik had wel wat materiaal om uit te kiezen. Soms heb ik ook een beetje vals gespeeld en heb ik slechts een stukje van een vers overgenomen. De titel van het eerste deel ‘Maeckt u ghereet’ is bijvoorbeeld wel heel erg voor interpretatie vatbaar.”

Je geeft je personages een ‘eigen’ taal, een eigen stem. Bijvoorbeeld Thomas. Hij bloost snel. En dan komt er zo’n zin die wel een beetje past bij een formulering zoals een leraar Nederlands die zou geven: “Het kleinste psychische onbehagen leidde tot een scharlakenrode verkleuring ter hoogte van zijn wangen” en even verder wordt het “een vasculaire handicap” genoemd. Maar je diept de personages ook verder uit. Je ziet de personages zich ontwikkelen, veranderen, zich anders opstellen ten opzichte van elkaar. In het begin van het verhaal schrijf je dat ze op elkaar leken “als waren ze door dezelfde oude meester gebeeldhouwd. […] Wie hen van dichtbij bekeek, zag dat hun gezichten slechts variantie waren op hetzelfde onderwerp. Maar dan zoem je beter op hen in tekent je psychologisch uit, zie je de verschillen. Je weet ze in één zin neer te zetten. Isabella: “stil als een schaduw, onopvallend”. “Ze heeft de ogen van een lynx.” Carla: “selfmade woman, die elke maand moet schrapen om rond te komen.” Anna: heeft volgens Griet “de emotionele diepgang van een zakrekenmachine.”  Maar “Anna was in staat om elk hoofdstuk met een dikke lijn af te sluiten. Hoe hou je dat tijdens het schrijfproces allemaal uit elkaar?

“Ook hier heb ik mijn inspiratie uit de middeleeuwen gehaald. Ik had al snel door dat de nichten – ondanks hun gemeenschappelijke achtergrond – ook niet te hard op elkaar mochten lijken, omdat lezers hen anders niet uit elkaar zouden houden (ik had er tijdens het schrijfproces soms ook moeite mee). Daarom heb ik me gebaseerd op de humorentheorie van de Romeinse geneesheer Galenus die ook in de middeleeuwen heel populair was. Daarin splitst hij mensen op in vier soorten, op basis van de samenstelling van hun lichaamsvochten: melancholisch, cholerisch, flegmatisch of sanguinisch. Wetenschappelijk natuurlijk onzin, maar een enorm hulpmiddel bij het schrijven. Iedere nicht heb ik zo een eigen temperament gegeven, iets wat me tijdens het schrijven een zekere houvast gaf. Aan de lezer om uit te zoeken wie welk type is…”

Je weet subtiel zinnen toe te voegen waar je ogenschijnlijk aan voorbijgaat, maar die toch betekenis hebben. Bijvoorbeeld: “Thomas’ stamboom was een knotwilg. Veel van zijn ouders hadden zelfmoord gepleegd. Misschien zit het ook in mij.” Vlecht je dit soort zinnen later in het verhaal? Is verdriet wel meer dan zelfmedelijden? Zijn we niet verdrietig om de dood van een ander omdat we er zelf eenzaam van worden?

“Ik heb een schriftje waarin ik mooie zinnen opschrijf, die me soms wel eens binnenvallen. Ik noem het soms smalend mijn “autokerkhof”, een plek met reserveonderdelen die ooit van pas zullen komen. Soms ben ik met een scène bezig en besef ik dat ik ergens nog een zin heb liggen die perfect in de context past. De meeste beelden komen echter spontaan bij me op als ik aan het schrijven ben – eerst als een vage gedachte en later als woorden die bij elkaar lijken te passen. Dat gaat soms in stapjes: bij elke revisie probeer ik de dingen nog net iets scherper te maken. Ik schrap ook veel. Soms start ik met een clichébeeld dat ik door een kleine ingreep toch weer net iets frisser maak (dat hoop ik toch).”

Op een aantal momenten popt er een mol op in het verhaal. De mol leeft onder de grond, is blind en er is weinig tegen te beginnen. Je wil hem bestrijden, maar hij haalt alles overhoop. Dat is het leitmotief in het verhaal?

“De mol staat voor het verborgene, de grond waarin mijn personages hun wortels hebben en waar ze zich niet aan kunnen onttrekken. Het is bovendien een heel klein dier dat toch serieus zijn stempel op een omgeving kan drukken – zoals iedere gazoneigenaar wel zal beamen. Die combinatie van frêle en kwetsbaar met het ondermijnende en het destructieve karakter van zijn graafwerken is toch wel fascinerend, vind ik.”       

Net als in Russisch voor beginners schrijf je wondermooie zinnen. Zo gebruik je taal als een manier om dreiging aan te geven: “De seconden stolden als koud kaarsvet” en “in elk bos woont iets dat ons het wandelen benijdt.” En je gebruikt humor om even lucht te creëren in het verhaal. Twee voorbeelden: “Zijn sociale leven vertoonde de laatste maanden even weinig activiteit als Macauly Culkins acteercarrière na Home Alone 2.” Over Doris, de hond. “Doris kan meer dan veertig commando’s onthouden. Dat is meer dan een vent.” Dienen die zinnen zich zomaar aan?

“Vreemd genoeg vind ik het makkelijker om ‘poëtische’ zinnen te schrijven, dan om de juiste humoristische toon te vinden. Iedereen die me kent, weet dat ik graag de flauwe plezante uithang. Voor elke geslaagde one-liner zijn er zeker vijftig minder geslaagde exemplaren de revue gepasseerd. Die twee geslaagde exemplaren steek ik in mijn boeken, de rest begraaf ik – met het schaamrood op de wangen – in een of andere donkere lade – waar ze ooit (wie weet?) door een van mijn kleinkinderen ontdekt zullen worden en tot familiedrama’s zullen leiden.”

Thomas is leraar Nederlands en wil ieder jaar in zijn klas Van der mollenfeeste behandelen. Maar de klas is er niet zo blij mee. Ontleend aan de realiteit van Dominique Biebau voor de klas?

“Zeker. Als leerkracht Nederlands opereer je constant op de breuklijn tussen toekomst en verleden. Enerzijds wil je je leerlingen voorbereiden op hun toekomstige leven, anderzijds wil je ook dingen bewaren en doorgeven – al was het maar om de volgende generaties een gevoel van continuïteit mee te geven, het idee dat zij niet de eersten zijn die leven, voelen en dromen – dat anderen hen al zijn voorgegaan (een gedachte die heel troostrijk kan zijn)… Zo kom je al snel bij die vermaledijde canon. Leerlingen haken steeds sneller af als je over ‘oude’ literatuur begint. Dan moet je als leerkracht echt moeite doen om de mens achter de dode schrijver tevoorschijn te halen, om te tonen dat die oude regels ook over hen gaan. Soms is dat heel vermoeiend… Anderzijds… je kan het jongeren ook niet kwalijk nemen: onze hele maatschappij heeft bijzonder weinig geduld met wat oud en langzaam is.”  

En er valt me nog iets op als Thomas het heeft over het verdwijnen van de literatuur uit het leerplan op school. “Vondel, Bredero, Bordewijk, Hugo Claus, zelfs de onvermijdelijke Harry Mulisch…Allemaal waren ze, soms na een lange doodstrijd, bijgezet in het mausoleum van de letteren.” Zegt dat iets over jouw mening over het literatuuronderwijs, waar veel schrijvers zich op een ‘mollenfeest boekenbal’ ontmoeten?

“Ik zou willen dat er in het taalonderwijs meer op verhalen en minder op steriele vaardigheden werd ingezet. Breng jongeren in contact met boeken. Hun woordenschat en hun taalbeheersing gaan er wel bij varen en zo – indirect – ook hun vaardigheden, die nu te veel als een losstaand gegeven worden aangeleerd. Elke jongere die een boek leest en niet op zijn telefoon zit te tokkelen, is een overwinning. Dat hoeft geen Mulisch, Claus of Bordewijk te zijn, – hoewel dat de leerkracht Nederlands in mij helemààl extatisch zou maken, natuurlijk – zolang ze maar lezen. Wat nu vaak gebeurt, is het volgende: leerlingen die zelden tot nooit een boek lezen, krijgen plots een klassieker voor de kiezen. Geen wonder dat die jongeren afhaken en een verslag van scholieren.com kopiëren. Breng hen in contact met spannende verhalen – dat mogen zelfs thrillers zijn. Als ze in een later stadium in hun leven dan toch een literair boek ter hand nemen, des te beter…”

Je boek is ontzettend spannend, soms huiveringwekkend. Maar de epiloog geeft hoop. Alsof het leven de dood lijkt te overwinnen. Wat heb je met de epiloog voor ogen gehad?

“Bij mijn vorige boeken kreeg ik soms de kritiek dat het einde wel heel erg zwartgallig was en zo zit ik eigenlijk niet in elkaar. Ik ben een vrij hoopvolle mens, die zich soms aan cynische buien overgeeft – dat wel-, maar al bij al optimistisch in het leven staat. Tijdens het schrijven van Het mollenfeest kreeg ik al gauw een zekere genegenheid voor de personages en hun dagelijkse geploeter en ik vond dat enkelen onder hen een positief einde ‘verdiend’ hadden, of toch minstens het voordeel van de twijfel. Vandaar dat einde op een zonovergoten heuvel, ‘irgendwo in Deutschland’. Het verleden hangt dan misschien wel als een donkere schim over onze levens, toch bepaalt het onze toekomst niet. Mooi toch?”

Voor het eerst gepubliceerd in Bazarow Magazine

Boeken van deze Auteur: