"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het Ongeduld

Zaterdag, 10 september, 2016

Geschreven door: Stefan Zweig
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Dostojevskiaanse roman uit 1939

[Recensie] In zijn autobiografie Die Welt von gestern, voor het eerst gepubliceerd in 1944, beschrijft de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig de teloorgang van de wereld waarin hij opgroeide, het Wenen rond 1900. Voor Zweig was het een wereld vol van muziek, literatuur en filosofie. De kunsten werden hogelijk gewaardeerd, er was ruimte voor experimenten. Wenen was in die tijd wat Florence was in de Renaissance. En niet onbelangrijk voor de gevoelige Zweig: mensen gingen fatsoenlijk en hoffelijk met elkaar om. Daarbij was het een welvarende tijd, er waren weinig zorgen.

Door de Eerste Wereld oorlog spatte de droom uiteen en na vier jaar van ongelofelijk oorlogsgeweld hield de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie op te bestaan. Oostenrijk raakte in verval door de economische crisis van de jaren twintig en tien jaar later sleurde Hitler het land de Tweede Wereldoorlog in. De Joodse Zweig is dan al gevlucht naar Engeland en later naar Brazilië, waar hij in 1942 gedesillusioneerd zelfmoord pleegt. De nazi’s verbieden zijn boeken.

Die Welt von gestern is een verdrietig boek van een verdrietige man, maar het is ook een prachtig boek waarin Zweig op elke pagina laat zien hoe het leven eruit zou kunnen zien als de gekken en de gewelddadigen het niet voor het zeggen hebben.

Een paar jaar eerder riep Zweig al de tijd van het ‘belle epoc’ op in zijn roman Ungeduld des Herzens, vertaald als Ongeduld, dat vlak voor het uitbreken van WO I speelt. Beleefdheid en fatsoen zijn opnieuw de grote deugden, maar anders dan in zijn autobiografie, zijn deze al te vormelijke uitingsvormen nu beklemmend en leiden ze tot de een na andere pijnlijke situaties. Hoofdpersoon in het boek is de jonge cavalerist Toni Hofmiller die met zijn garnizoen gelegerd is in een stadje aan de Hongaarse grens. Hij leert er de rijke familie Kekesfalva kennen. Tijdens een bal in hun paleis vraagt hij, beleefd als hij is, de dochters des huizes ten dans. Toni heeft niet door dat het meisje verlamd is. Het meisje is geschokt, ze begint hevig te trillen, te huilen en valt neer. De jonge militair is volkomen de kluts kwijt, hoe heeft hij zo’n blunder kunnen maken? Hij vlucht het paleis uit.

Wat later komt Hofmiller weer in contact met de familie, ze nemen hem zijn faux pas niet kwalijk, hoe had hij immers kunnen weten dat het meisje niet kan lopen en dan volgen er met grote regelmaat nieuwe bezoekjes. Toni wil zijn blunder goed maken, heeft medelijden met het meisje en doet er alles aan om haar te vermaken. Dan is het al te laat en wordt hij door de geraffineerde jongedame steeds meer in een onheilspellende geschiedenis getrokken. Toni blijft hoffelijk en beleefd, in plaats van dat hij het jonge wicht de waarheid durft te zeggen dat hij eigenlijk helemaal niet zo in het meisje is geïnteresseerd. De beschrijvingen van alle twijfels van Hofmiller over wat de jonge dame nu weer bedoelde of toen weer zei, en wat hij dan en dan had moeten doen, doen sterk denken aan Dostojevski. Het is alsof je Dimitri Karamazov of Rodion Raskolnikov uit Misdaad en straf hun zorgen en twijfels hoort verwoorden. En net als Dostojevski in zijn romans geeft Zweig in Ongeduld een inkijk in de menselijke geest en probeert hij de vraag te beantwoorden waarom relaties tussen mensen, ondanks alle goede wil van de actoren, gedoemd zijn te mislukken.

Misschien is het mooiste portret dat van de vader van het meisjes, de geassimileerde Jood Lajos Kekesfalva, waarin je ook weer de nodige antihelden van Dosjeveski in herkent. Kekesfalva is een meedogenloze sjacheraar die met allerlei dubieuze praktijken stinkend rijk is geworden en ook door gesjoemel zijn vrouw kon trouwen. (De roman is van eind jaren dertig en ondanks het opkomende antisemitisme zet Zweig het joods zijn, in combinatie met het gesjacher van de vader, wel erg dik aan). Zo hard als hij als zakenman was, zo ruggengraatloos is Kekesfalva als het om zijn dochter en haar grillen gaat. Al haar wensen willigt hij, het maakt niet uit wat het kost. Hij kan niet accepteren dat het kind niet zal genezen en chanteert daarom zowel de breedsprakige visionaire arts van het meisje (ook een prachtig portret neergezet door Zweig) als de jonge militair. En zo raakt iedereen verstrengeld in een web van leugens. Als alle hoop vervlogen is bedenkt Hofmiller dat ‘het ergste op de wereld niet veroorzaakt wordt door slechtheid en wreedheid, maar vrijwel altijd door zwakheid wordt veroorzaakt’. Dostjojevski had het kunnen schrijven.

Vertaalster Janneke van der Meulen laat in het uitstekende nawoord bij Ongeduld zien dat Zweig geen literaire vernieuwer was. In tegenstelling tot zijn tijdgenoten als Joyce, Kafka, Musil, Woolf en Proust, hield Zweig het bij de klassieke vorm van de roman, waarbij hij het verhaal van a tot z vertelt, en de personages overzichtelijk introduceert. Dat leverde inderdaad geen vernieuwende roman op. Maar we vergeven het Zweig maar al te graag dat hij in die woelige jaren dertig van de vorige eeuw, toen hij zijn oude wereld zag instorten, zich opsloot om een roman te schrijven waarin die oude wereld herleeft; een klassieke roman, een prachtig roman.

Met dank aan Thomas en Koen

Voor het eerste gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur: