"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het onmetelijke mausoleum – Orbitor Trilogie deel III

Vrijdag, 28 oktober, 2022

Geschreven door: Mircea Cartarescu
Artikel door: Nico van der Sijde

Oogverblindend slot van een hallucinante trilogie

[Recensie] Bij deel I en vooral II van deze trilogie ben ik behoorlijk leeggelopen met jubelende superlatieven, en daar neem ik nu ik het laatste deel uit heb niets van terug. Ruim een maand lang ben ik elke dag bezig geweest met deze trilogie, en dat was elke dag weer een hevig genot. Het is typisch van dat proza waar je helemaal voor gaat of helemaal niet: ik was na 20 blz. totaal verslaafd en las dus alle 1500 bladzijden van de trilogie in een ruk, maar ik kan mij voorstellen dat veel mensen na 10 pagina’s al volkomen stuk zitten. Het is wel heel intens proza namelijk, volkomen barok en totaal bizar, doordesemd van redeloos verlangen om alle zintuigen en alle verstandelijke vermogens te ontregelen zodat de geest migreert naar totaal onbekende en onvoorstelbare regionen. En dan kun je als lezer twee dingen doen: meebewegen met deze totaal barokke ontdekkingsreis in het onbekende, of afhaken omdat je niets kunt met al die associatieve en surrealistische visioenen. Maar ik bewoog dus mee, voor zover ik dat kon, en daarvan genoot ik enorm.

Mythische droomtaferelen
Het is hoe dan ook ongelofelijk wat Cartarescu ons voorschotelt. Elke pagina opnieuw geloof je niet wat je ziet, en dat gaat dus 1500 pagina’s zo door. Hij grossiert bijvoorbeeld in hallucinatoire mythische droomtaferelen, waarin de verbijstering over de immensiteit van het heelal en de onkenbaarheid van zijn oorsprong wordt verwoord met een onnavolgbaar duister mengsel van Bijbelse metaforiek en speculatieve theoretische fysica: de apocalyps wordt vermengd met fractals en chakra’s, en duivelachtige engelen worden gecombineerd met quarks, fractals, quasars en zwarte gaten en met hypotheses uit de snarentheorie over kosmische krachtenvelden die niemand ooit zag. Dat duizelt je als lezer, omdat hier twee kosmische begrippenkaders – die elk voor zich al over onbevattelijke zaken gaan – ook nog eens worden vermengd, en die duizeling is precies wat Cartarescu beoogt. Ook grossiert hij in visioenen waarin al het bekende tot in het oneindige transformeert, en waarin alles door droomlogica vervormt, metamorfoseert en vervloeit. In een oneindig geschakeerd tapijtmotief doemt bijvoorbeeld ineens een eindeloze gang op met enorme hemelgewelven en vol onbekende tussenwezens, een onaanzienlijk huis blijkt een kathedraal van giganteske afmetingen die gevormd is als ons brein en met duizenden vlinders is gevuld. Enzovoort. Bovendien trakteert hij ons op volkomen carnavaleske kolder, waarin bijvoorbeeld standbeelden tot leven komen of waarin circusfiguren de macht grijpen na de val van Ceaucescu: volstrekt hilarisch, deze carnavaleske en barokke passages, maar ook meeslepend en tragisch omdat de politieke chaos in Roemenië daarmee zo scherp wordt belicht. Maar nog meeslepender zijn de vele passages waarin Cartarescu’s personages in totaal extatisch delirium raken, voor even het gevoel hebben dat zij kunnen ultra-denken en hyper-ervaren, en dat zij niet de gangbare vier dimensies kunnen waarnemen maar wel tien of twintig. Vertwijfeld roept een van de personages uit: “Waarom strekte ik mij niet uit over de ganse geschiedenis? Waarom herinner ik mij de Big Bang en de inflatoire fase niet, waarom weet ik niet hoe de melkwegstelsels zijn gevormd?”. Maar Cartarescu’s personages leggen zich hier niet bij neer, en geven zich over aan extatische hallucinaties waarin zij WEL de Big Bang en de geboorte van melkwegstelsels zien.

Paradoxen
Vaak ook dompelen zij zich daarbij onder in horror en gruwel, in onmogelijke visioenen die haaks staan op al hun innerlijke taboes. Ziehier ter illustratie een lang citaat, dat gaat over de hoofdpersoon Mircea als kind, die vaak in de ik-vorm over zichzelf spreekt maar hier in de hij-vorm. “Wanneer hij de deur achter zich sloot, werd het helemaal donker. Hij ging op de deksel van de wc-bril zitten en bleef daar minutenlang, urenlang, eeuwigheden lang zitten, in de volslagen duisternis. Het was zo’n genot om op te lossen in de duisternis. Zelf duisternis te zijn, grenzeloos, zonder herinneringen, vanbinnen en vanbuiten. Dan voelde je hoe toevallig, hoe nutteloos, hoe geïmproviseerd de wereld was, waar ieder ding, iedere geschiedenis, iedere vorm en iedere gedachte ook anders had kunnen zijn, of helemaal niet had kunnen zijn. Op die momenten in zijn droom hield het kind van de volkomen aseptische duisternis, zo rein in zijn essentie dat hij eigenlijk niet te onderscheiden viel van het totale, verblindende licht van zijn wezen. Want het oog, het orgaan dat tot ons spreekt over het licht en het trivialiseert in de grove taal van de zintuiglijke waarneming, was hier volkomen uitgeschakeld. Het ging niet om DAT licht, en niet om DIE duisternis. Maar om de verblindende duisternis, om het diepe licht van de psychisch blinden, zij die zich niet kunnen voorstellen wat gezichtsvermogen is. Of om de manier waarop een overledene licht en duisternis waarneemt. Of een steen, of een ongeborene”. Een voor Cartarescu’s doen nog vrij ‘normale’ passage, maar wel een die – zoals altijd bij Cartarescu – uitmondt in paradoxale vermenging van tegendelen: duisternis die ook diep licht is, gekoppeld aan waarneming door blinden, doden, stenen […] De kleine Mircea weigert in elk geval het “triviale” licht van de normale waarneming, en poogt mentaal te migreren naar het totaal redeloze en onbevattelijke, dus naar dimensies die voor ons normale verstand totaal ongrijpbaar en paradoxaal zijn. Hij zoekt daarom een andere soort duisternis dan die wij kennen, een soort duisternis die aan de gangbare begrippen “licht” en “donker” ontsnapt. Daarmee waagt hij zich in het radicaal onbekende. En daar heeft hij veel voor over: “Hij deed de deur van zijn kamer open en bleef met opengesperde ogen op de drempel staan, klaar om het ondraaglijke te trotseren”.

Nachtmerrie
Precies dat is wat alle personages van Cartarescu doen: hun ogen opensperren op de drempel van het volstrekt onbekende, dus van een ‘dimensie’ of ervaringsgebied waarin alles ongedefinieerd is en angstaanjagend. Verderop in het boek heeft Mircea het over een nachtmerrie die “zich reeds aan mijn analyse onttrokken had, zoals een gruwelijke pijn de omtrekken van de wereld en van je eigen geest uitwist. Het ondraaglijke kan niet gedacht worden, want het vernietigt het denken voordat dit kan ontstaan”. Maar toch spert Mircea (net als de andere personages) hier zijn ogen wijd voor open, uit redeloos verlangen om meer te zien dan enig oog ooit kan zien. Normale schoonheid interesseert hem niet: hem interesseert alleen de pracht die verblindt. En ook het begrijpelijke en rustgevende interesseert hem niet: hem interesseert alleen het onbevattelijke dat schrik aanjaagt. Steeds zoekt hij nieuwe vormen van extatische vervoering, waarin hij voor even alle grenzen overschrijdt en het eigen ik-gevoel verliest in een soort oceanische chaos.

Extatische visioenen
Cartarescu schrijft wel heel aanstekelijk over dit onmogelijke verlangen. En hij zet de extatische visioenen die daarmee gepaard gaan wel enorm pregnant op papier. Zijn barokke en groteske verbeeldingskracht is echt fenomenaal, en de duistere intensiteit van zijn stijl is echt ongelofelijk. Dat veel mensen totaal geen chocola kunnen maken van Cartarescu snap ik ook, maar ik vind hem echt een genie.

Eerder verschenen op Hebban

Boekenkrant

Boeken van deze Auteur: