"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het romantische verlangen

Zondag, 20 mei, 2018

Geschreven door: Jos de Mul
Artikel door: Arnold Heumakers

Dans boven de afgrond van de oneigenlijkheid

[Recensie] Het valt niet mee van de Romantiek een exacte definitie te geven. Op de vraag wat ‘romantisch’ nu eigenlijk is, komen zoveel tegenstrijdige antwoorden dat je geneigd bent de critici gelijk te geven die juist in de tegenstrijdigheid de essentie van de Romantiek hebben gezocht. De Rotterdamse filosoof Jos de Mul lijkt zich in zekere zin bij hen aan te sluiten door in zijn boek Het romantische verlangen in (post)moderne kunst en filosofie [2007/red.] niet alleen het verlangen te benadrukken, maar ook de ironische ontkenning van de vervulbaarheid van dat verlangen.

De Mul gaat er van uit dat het verlangen naar zin en harmonie als een algemeen menselijke trek kan worden beschouwd en daaraan ontleent hij de onverminderde actualiteit van de Romantiek voor de hedendaagse moderne en postmoderne kunst. In de Romantiek verwachtte men zo’n zinvolle harmonie immers vooral van de kunst. De metafysica had dankzij de kritiek van Kant een groot deel van haar pretenties moeten laten schieten en daarvan profiteerde de esthetica. Schiller geloofde dat door de kunst de moderne vervreemding tussen mens en natuur kon worden opgeheven; Schelling was ervan overtuigd dat geest en natuur wezenlijk een waren en dat alleen de kunst in staat was deze absolute eenheid te belichamen.

Een esthetisering van de werkelijkheid – daarop hadden de romantici hun hoop gevestigd. Die hoop zou worden teleurgesteld, maar (zo betoogt De Mul) dat hebben de romantici eigenlijk van meet af aan geweten. Hun enthousiaste verlangen naar harmonie en verzoening ging niet voor niets zo vaak gepaard met een sceptische ironie, die al bij voorbaat het echec had ingecalculeerd. Volgens Friedrich Schlegel was de romantische kunst dan ook een “eeuwige afwisseling van enthousiasme en ironie”.

Het is deze ironie en de erdoor veroorzaakte ambivalentie die het romantische verlangen voor de moderne en postmoderne kunst nog zo interessant maken, aldus De Mul. Van een esthetisering van de werkelijkheid is ook nu sprake: in de hedendaagse filosofie neemt de esthetica een prominente plaats in. Maar men kan niet zeggen dat de hedendaagse kunst lezers, luisteraars en kijkers veel harmonie en verzoening verschaft.

Met name in het postmodernisme (door De Mul getypeerd als het “slechte geweten van het modernisme”) is de ironie actief werkzaam, in de vorm van een grondige twijfel aan alles, van subjectivisme tot vooruitgangsgeloof, wat sinds de Verlichting het modernisme heeft geschraagd. In plaats daarvan worden pluralisme, particularisme, eindigheid en de “dood van het subject” gecultiveerd. Het grote gevaar daarbij is een dreigend afglijden naar nihilisme en onverschilligheid, want als niets meer zin heeft en alles “different” is, dan doet ook niets er meer toe.

Tegen dit gevaar brengt De Mul de andere kant van de Romantiek in stelling: niet de ironie, maar het verlangen naar eenheid en harmonie, dat ondanks onvervulbaarheid nooit valt weg te cijferen. Deze combinatie van verlangen en ironie geeft aldus zicht op een essentiële menselijke verdeeldheid, die ook in het postmodernisme onmogelijk kan worden opgeheven.

In de kunst die De Mul op het oog heeft wordt de hedendaagse mens met deze verdeeldheid geconfronteerd; in de esthetische ervaring wordt zij bovendien draaglijk gemaakt. Niet dat er iets verandert, maar De Mul gelooft dat men in de esthetische ervaring de eigen eindigheid als is het maar voor een ogenblik kan “transcenderen”. De grandeur van de kunst is volgens hem gelegen in deze “dans boven de afgrond van de oneigenlijkheid” en aan het slot van zijn boek schrijft hij dat de mens dankzij het romantische verlangen ,,een klein stukje boven de grond” is gekomen.

Dezelfde esthetische ervaring bracht George Steiner ertoe (in zijn boek Real presences) om bij wijze van pascaliaanse “gok” weer in het bestaan van een God te geloven. Zover gaat De Mul gelukkig niet: zijn transcendentie beperkt zich tot de ervaring en wordt door hem in bescheidener metaforen weergegeven.

Toch heeft hij wel de behoefte zich af te zetten tegen degenen (zoals de Leidse filosoof Oudemans in diens boek De verdeelde mens uit 1980) die zo’n ervaring wensen op te vatten als een “illusie”. De Mul prefereert een positievere benadering, maar slaagt er eerlijk gezegd nauwelijks in het verschil tussen zijn visie en die van Oudemans duidelijk te maken. Dat verschil lijkt mij vooral een kwestie van betrokkenheid en distantie: De Mul plaatst zich binnen de esthetische ervaring, Oudemans beschrijft deze van buitenaf en benadrukt het illusoire karakter ervan, zonder overigens de onmisbaarheid van zulke ervaringen te ontkennen. Ook bij hem maken ze onvervreemdbaar deel uit van de “condition humaine”.

Om de plaats van het romantische verlangen in de hedendaagse kunst en filosofie nader te bepalen laat De Mul in de zes hoofdstukken van zijn boek kunstenaars en filosofen met elkaar in “dialoog” treden. Zelf fungeert hij als een soort gespreksleider, iemand die zijn eigen mening niet al te krachtig opdringt, maar het gesprek van de anderen stuurt en waar nodig optreedt als verbindende schakel.

Zo laat De Mul met verrassend resultaat de esthetica van Schopenhauer los op de repetitieve muziek van Steve Reich. In een ander hoofdstuk wordt Nietzsches denken over het “metaforische” karakter van de werkelijkheid gerelateerd aan een gedicht van Peter Delpeut en enkele werken van de IJslandse kunstenaar Sigurdur Gudmundsson. Aan de hand van de ontwikkeling van Frank Stella, van minimalistisch tot postmodern kunstenaar, laat De Mul de geschiedenis van de autonomie van de kunst voorbij trekken, terwijl de ambivalente kanten ervan worden belicht via de reacties van dadaïsten, surrealisten en enkele denkers van de Frankfurter Schule. Verder zijn er hoofdstukken waarin onder anderen Achterberg, Freud, Lacan, Heidegger, Magritte, Barthes, Cage, Foucault en opnieuw Nietzsche aan het woord komen.

Als men deze namen overziet is het duidelijk dat voor de filosofie in Het romantische verlangen een grotere plaats is ingeruimd dan voor de kunst. Dat komt ongetwijfeld doordat het boek is geschreven door een filosoof, maar het zorgt onvermijdelijk voor enige eenzijdigheid in het debat. Onduidelijk blijft wat de kunstenaars nu precies toevoegen dat niet al bij de filosofen aanwezig is. In zijn inleiding kondigt De Mul weliswaar aan dat kunst en filosofie als gelijken tegenover elkaar staan, maar in de loop van zijn boek is het toch vooral de filosofie die de gang van zaken bepaalt – wat soms weer wel zeer verhelderend kan uitpakken voor de kunst die aan de orde wordt gesteld.

Een ander bezwaar is dat gaandeweg het romantische verlangen enigszins op de achtergrond raakt. De eenheid van het boek maakt daarom niet een erg overtuigende indruk, maar tegen dat verwijt heeft De Mul zich al in zijn inleiding gewapend. Zijn boek weerspiegelt de fragmentatie van het huidige wereldbeeld, schrijft hij. De verschillende hoofdstukken vormen tezamen niet een sluitend betoog, maar dienen te worden opgevat als “fragmenten” of “legpuzzelstukken” die per defini-tie een “onvoltooibaar totaalbeeld” opleveren.

Het verstandigste is waarschijnlijk De Muls boek te lezen als een verzameling losse essays, die door een nu eens duidelijk dan weer moeilijk zichtbare rode draad met elkaar zijn verbonden. Boeiende essays, vooral de eerste drie en de inleiding, waarin De Mul er naar mijn smaak het best in is geslaagd zijn in de titel verwoorde opzet trouw te blijven. Want dat de Romantiek – in de ambivalente vorm van verlangen en ironie – nog altijd in belangrijke mate de agenda van de moderne en postmoderne kunst en filosofie zou bepalen, is toch op zijn minst een prikkelende gedachte.

In het vervolg moet De Mul alleen wel wat meer aandacht besteden aan zijn taalgebruik: woorden als “begrippelijk”, “overstijgen”, “centraal stellen”, “expliciteren” en kunstwerken die iets “aanreiken” passen echt niet bij de esthetische ervaringen waaraan hij – terecht – zo’n grote waarde toekent.

Eerder verschenen in De Volkskrant en op Arnoldheumakers.com

Boeken van deze Auteur:

Het romantische verlangen