"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het schreien niet verleerd

Zaterdag, 11 december, 2010

Geschreven door: Marjan Berk
Artikel door: Annette Wierper

De exotische spreekdrang van Marjan Berk

In de jaren ‘40 – ‘45 stuurde de Rotterdamse Droogdok Maatschappij RDM vrijwel maandelijks kleine bedragen aan Elisabeth Steketee, ter ondersteuning van de kosten van levensonderhoud. Dankzij deze steun lukte het haar –gescheiden en moeder van twee jonge kinderen – in de oorlog het hoofd boven water te houden. Het geld van de RDM was, behalve voor voedsel en kleding, ook hard nodig om opklapbedden voor haar talloze Joodse onderduikers te kopen. Op een gegeven moment sliep in ieder hoekje van het rommelige huis in Zeist wel iemand, de twee kinderen zelfs op de zolder.

Als de kleine Lena niet in het echt Marjan Berk had geheten, had de wereld vermoedelijk nooit geweten hoe genereus de RDM in die jaren omsprong met gezinnen en familie van medewerkers. Want dan zouden de keurige brieven die Berks moeder aan de directie van de RDM stuurde, met steeds weer nieuwe verzoeken om geld, vermoedelijk vernietigd zijn. Een oplettende archivaris van het gemeentearchief van Rotterdam ontdekte echter net op tijd dat er nog nazaten van ‘Elisabeth’ in leven waren, kwam op het spoor van ‘Lena’ en stuurde haar een email: stelt u er nog prijs op de ze brieven in te zien?

Zo ging het natuurlijk niet helemaal, want Marjan Berk (1932) is behalve voormalig cabaretier en onvermoeibaar bestormer van barricades voor de vrouwen- en ouderenzaak, vooral schrijver. Van de brieven en haar eigen oorlogsherinneringen –allesbehalve fictie – maakte zij een fictief verhaal, Het schreien niet verleerd, waarin zij vrouwelijke heldhaftigheid, adoratie voor een grootvader en de makke van de ouder wordende vrouw onbekommerd door elkaar husselt. Té onbekommerd, want haar handelsmerk, een losse, leesbare mix van luim en ernst, van waargebeurd tot absurdistisch-onmogelijk, van engagement tot relativisme is in dit boek verworden tot een spraakwaterval van geinig bedoelde invallen en droevig-hilarische anekdotes.

Elisabeth Steketee moet een warm mens zijn geweest. Huis en hart wijd open, extravert, een tikkeltje slonzig en roekeloos. Hoe kwam zij erbij om de RDM om geld te vragen voor haar gezin? De sleutelfiguur in deze is Jan Steketee, haar vader en dus Lena’s opa. Hij werd door de RDM regelmatig naar het buitenland uitgezonden. ‘Mocht je ooit in moeilijkheden komen en je kunt mij niet bereiken’, zei hij, voordat hij definitief naar Zuid Afrika vertrok, ‘dan schrijf je maar naar de directie van de RDM. Wellicht zijn zij in staat of bereid je in mijn plaats te helpen.’ Een vooruitziende blik, want Elisabeths man ging er vandoor met een andere vrouw en maakte een potje van de alimentatieverplichting. Elisabeths eerste brief dateert van augustus 1940; de oorlog was koud drie maanden oud.

‘Ik heb niets om uit te zingen. Ik heb geen cent in huis, zoodat ik mij werkelijk geen raad weet. Zoudt U nu, en daarvoor wend ik me tot U, en hoop ik dat U dit niet brutaal zult vinden, maar ik weet ook niet anders meer, mij misschien fl 100 á fl 150 zoolang in Vaders plaats kunnen sturen, zoo dat ik rustig even de bemoeiingen van mijn advocaat kan afwachten. U zult, zodra, naar we hopen binnen afzienbare tijd, de toestand weer beter is, dit bedrag met mijn Vader kunnen verrekenen.’

Van verrekening op korte termijn komt niets en na een jaar staat het water Elisabeth andermaal aan de lippen. In totaal zestig brieven ontvouwt zich een moeizame strijd van een dappere vrouw die vecht om haar bestaan en dat van haar kinderen in oorlogstijd.

Berk leukt het sobere verhaal van haar moeder op met persoonlijke herinneringen, gedachten en anekdotes. Pas na lezing van de brieven van haar moeder, toen ze hem kon identificeren als de grote redder in nood, begreep ze ten volle waarom ze als kind zo dol was op opa Steketee. Helaas doet ze dat op een manier die haar vader al bekritiseerde toen ze amper vijf was: ‘Leentje praat wel erg veel.’ Ze kent die ‘exotische spreekdrang’ van zichzelf ook wel, noemt zich in het boek ook ‘spraakwaterval’, en ‘monomane kakelkip.’ In een nogal onsamenhangend heen en weer gaan tussen heden en verleden, tussen relevantie en irrelevantie, verknoeit ze het mooie verhaal dat ze had willen schrijven, de ode die ze aan haar veel te jong gestorven dappere moeder had bedoeld te brengen. Berks kracht –zelfspot en ironie – verzuipt in flauwe ongein. Stukken die ironisch bedoeld zijn, zoals de mijmering over de vele liefdesvlekken op haar oude matras voordat haar nieuwe bed bezorgd wordt, de beschrijving van een intern darmonderzoek vanwege een verzakte endeldarm en haar vergeefse poging om uit bad te klimmen, doen eerder bedompt dan grappig aan.

Als het bericht komt dat opa Steketee in Durban is overleden, vindt de RDM het welletjes en maakt een einde aan de hulpverlening. Wel strijkt de weldoener nog eenmaal de hand over het hart als Elisabeth borstkanker krijgt maar dan is het ook op. En daarmee houdt het nog enigszins leesbare gedeelte van Het schreien niet verleerd ook definitief op. Het verhaal hobbelt stuurloos verder in, jawel, monomaan gekakel naar het slot, waar ineens een Italiaanse vriendin opduikt bij wie Lena eindelijk haar tranen kan laten vloeien. Het schreien mag Berk misschien niet verleerd zijn, het schrijven des te meer.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Het schreien niet verleerd

Vertigo

Te laat voor de lobelia's