"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het sluipend gif van islamofobie

Dinsdag, 25 augustus, 2020

Geschreven door: Walter Palm
Artikel door: Marcel Hulspas

Angst voor de islam – en wat daaraan te doen

Een boek over islamofobie dat een uitgebreid antwoord verdient.

[Recensie] Wat is islamofobie? Is iemand die ‘de islam’ een ‘achterlijke cultuur’ vindt, islamofoob? En wanneer iemand op straat moslims mijdt, denkend aan aanslagen, is dat angst voor de islam, en is die angst irrationeel, een ‘fobie’? Het begrip is met andere woorden onderwerp van discussie. Dus je zou verwachten dat wanneer iemand een essay schrijft over Het sluipend gif van islamofobie, hij zijn betoog start met een definitie. Zeker wanneer hij zijn eerste hoofdstuk begint met: “Elke tsunami heeft zijn voortekenen. Zo ook de huidige vloedgolf van islamofobie.” Waar hebben we het over? Wat voor vloedgolf komt er op ons af?

Walter Palm, de auteur van dat essay, doet dat dus niet. Na zijn alarmerende openingszinnen komt hij met een samenvatting van Rushdie-affaire, de wereldwijde woede-uitbarstingen onder moslims naar aanleiding van het verschijnen van De duivelsverzen. Dat was volgens hem het eerste voorteken. Na afloop van die affaire “bleef in de publieke opinie het beeld hangen van de islam als intolerante godsdienst met fanatieke gelovigen.” Die indruk lag inderdaad voor de hand. Maar is dat ‘islamofobie’? Na wat faits divers (over ons koloniale verleden, de Indische NSB en de Indische roots van Wilders, Bolkestein en Baudet: “Het zou zo maar kunnen dat hun afkeer van de islam voortvloeit uit hun familiegeschiedenis”) komt Palm met het tweede ‘voorteken’: de toespraak van Frits Bolkestein in 1991 in Luzern, waarin hij de Westerse cultuur superieur noemde aan andere culturen. Waar of niet, wijs of niet – is neerkijken op de islam ‘islamofobie’?

Acht uitingen

Heaven

Pas op pagina 36 (na het ‘Multiculturele drama’, 9/11 en nog zo wat) komt Palm met definities. Eerst schrijft hij dat islamofobie omschreven kan worden “als een totale aversie tegen de islam, ofwel het radicaal afwijzen van alles wat met de islam te maken heeft, inclusief moslims.” Daarna geeft Palm een definitie van VU-onderzoekster Ineke van der Valk: “Een historisch-maatschappelijk gegroeide ideologie die met behulp van beelden […] systematisch en consistent een negatieve betekenis geeft aan ‘de islam’ en/of aan ‘moslims’.” Dit is in de kern hetzelfde als de eerste definitie, maar dan wollig geformuleerd. Alles en iedereen is immers “historisch-maatschappelijk gegroeid” en zonder beelden kan geen ideologie bestaan – maar islam en moslims “een negatieve betekenis geven” is nog geen ideologie. Vervolgens citeert Palm de Britse denktank The Runnymede Trust, die acht ‘uitingen’ van islamofobie heeft geformuleerd:

  1. De islam wordt gezien als monolithisch en statisch.
  2. … als een wereld (?) die geen normen of waarden gemeen heeft met andere culturen.
  3. … als inferieur aan het Westen (barbaars, seksistisch, primitief en irrationeel)
  4. … gewelddadig, steun verlenend aan terrorisme en uit zijnd op een clash of civilizations.
  5. … een politieke ideologie die ingezet wordt voor militaire en politieke doeleinden.
  6. Kritiek van de islam op de westerse wereld wordt bij voorbaat afgewezen.
  7. Vijandigheid tegenover de islam wordt gebruikt om discriminatie van moslims goed te praten.
  8. Islamofobie wordt gezien als normaal.

Het is een merkwaardig lijstje, geen defintitie. Maakt Palm een keuze? Nee. Hij sluit af met de raadselachtige opmerking dat hij liever spreekt van ‘islamofobie’ dan van ‘moslimhaat’ want dat laatste kan volgens hem ook haat dóór moslims’ betekenen. Het blijft dus onduidelijk wat hij onder islamofobie verstaat. En dat terwijl deze oud-ambtenaar zich op p. 116 omschrijft als “een mathematicus die getraind is in logisch denken.” Een beetje ‘mathematicus’ weet dat logisch denken begint met heldere definities.

Islamofobie is overal

Is dit een louter academische kwestie? Zeker niet. Wie niet weet wat hij zoekt, waar hij op moet letten, raakt het spoor al snel bijster. Dat is wat Palm overkomt. Hij vervolgt met zo’n honderd pagina’s samenvatting van de recente parlementaire geschiedenis. De opkomst en dood van Pim Fortuyn, de ondergang van de LPF, en de pogingen van de traditionele politieke partijen om Pims verweesde electoraat aan zich te binden. Die pogingen leidden tot grote spanningen binnen de PvdA, en diepe kloven in de VVD. Rita Verdonk vertrok en faalde; Geert Wilders voerde zijn stemvee de politieke woestijn in. We hoorden weinig verheffende pleidooien, wetsvoorstellen en wetten die langs de constitutionele grenzen schuurden. Islamofobie, constateert Palm (p. 89):

“Helaas moet geconcludeerd worden dat in 2017 het sluipend gif van de islamofobie ook het CDA en de VVD heeft geïnfecteerd. Islamofobie is niet langer beperkt tot de PVV die dit opzichtig uitdraagt maar is zeker ook aanwezig bij het CDA en de VVD.”

Palm ziet overal islamofobie. Bij discriminatie op de werkvloer, bij gedoe over een agente met een hoofddoekje, in het debat over ritueel slachten, over opgewonden Turken in Rotterdam, een salafistische prediker in Den Haag, et cetera. Het zijn stuk voor stuk voorbeelden van domme regelzucht, onbeholpenheid, kippendrift, bot gedrag, racisme, angst voor wat ‘anders’ is of gewoon geen zin in ‘gedoe’. Wie weet liep er hier en daar ook iemand rond die fobisch was voor ‘de islam’ maar de emotionele drijfveren achter al die grote en kleine incidenten lopen vér uiteen. Palm heeft maar één verklaring. En ‘if you only have a hammer, everything looks like a nail’. Dat lijkt me niet verstandig. Want het laatste waar onze samenleving bij gebaat is, is de platte conclusie dat al die grote en kleine incidenten ten diepste voortkomen uit een categorisch afwijzen van de islam. Je speelt er radicale stromingen mee in de kaart. Palm weet dat. Hij schrijft (p. 128):

“In de jaren na 9/11 groeide een islamitische generatie op in een maatschappelijk klimaat dat door hen wordt ervaren als islamofoob. (…) slechts een minieme fractie van deze angry young men kiest ervoor om als wraak voor het door hen ervaren islamofobe maatschappelijke klimaat terrorist te worden. Terrorisme dus als boemerang van islamofobie.”

Deltaplan

In de laatste twintig pagina’s komt Palm met ‘een deltaplan tegen de tsunami van de islamofobie’ dat gedurende meerdere decennia moet worden uitgevoerd.  Het bestaat uit vier ‘speerpunten’ en twee ‘flankerende maatregelen’. De speerpunten zijn:

  1. Politici, media en kerkleiders geven aan dat terroristische aanslagen die in naam van de islam worden uitgevoerd, niet representatief zijn voor deze godsdienst.
  2. Het kabinet sluit met de grootste urgentie een structurele strategische alliantie met representatieve progressieve minderhedenorganisaties.
  3. De vrije val van de structuur van de Grondwet wordt gestuit.
  4. Maak binnen de wettelijke grenzen meer ruimte voor nonconformisme.

En de twee ‘flankerende maatregelen’:

  1. Het kabinet bevordert structurele ontmoetingen tussen doelgroepen met gebruikmaking van programma’s als ‘Eigenwijze Buurten’ en projecten als ‘Zoet & Zout’.
  2. Het kabinet bevordert dat in het onderwijs aandacht wordt besteed aan de belangrijke bijdrage van de islamitische wetenschappers aan onder meer de wiskunde, de astronomie, de optometrie en de cartografie.

Het enige concrete ‘speerpunt’ lijkt nummer 2 te zijn, die ‘strategische alliantie’ van ‘het kabinet’ met ‘minderhedenorganisaties’. Die alliantie moet volgens Palm twee ambities hebben: “bevorderen van maatschappelijke binding en tegengaan van radicalisering.” Het woordje islamofobie komt hier merkwaardig genoeg niet in voor. Palm gaat ook volledig voorbij aan de vraag of een kabinet (een reeks kabinetten?) een alliantie moet aangaan met belangenorganisaties. Dat doen kabinetten nooit. Maar het wordt nog gekker. Palm komt met een aantal voorwaarden waaraan de deelnemende minderhedenorganisaties moeten voldoen. Ze moeten representatief zijn, dat wil zeggen:

“…geworteld zijn in de haarvaten van hun achterbannen. De helft van hun besturen moeten bestaan uit vrouwen. Een derde van de bestuursleden moet jonger zijn dan dertig jaar. (…) progressief zijn in de zin dat zij de gelijkheid van man en vrouw, en de acceptatie van lhbt een warm hart toedragen. (…) absoluut seculier zijn. Het mogen geen moskeeorganisaties zijn, of organisaties die daartegenaan schuren. Keer op keer is aangetoond dat minderheden zich niet vertegenwoordigd voelen door religieuze organisaties.”

Palm noemt geen organisaties die hieraan voldoen. Begrijpelijk. Die zijn er niet. En die komen er ook niet want dit eisenpakket is volstrekt onmogelijk. Maar een en ander heeft ‘de grootste urgentie’. Merk op dat elke binding met een moskee, of met moskeeën verboden is. Moslimminderheden moeten dus puur seculiere, progressieve organisaties oprichten en daar mag ‘het kabinet’ dan mee praten. En zo moet het vertrouwen tussen de overheid en de moslimgemeenschap hersteld worden.

Angst

Het sluipend gif… kent één grote afwezige. Dat is de moslimgemeenschap. (Voor zover je bij de moslims in Nederland van een ‘gemeenschap’ kunt spreken.) Palm citeert geen moslims en noemt geen organisaties. Hij weet dat er moslims van Turkse en Marokkaanse komaf zijn en dat is het wel zo’n beetje. Ook over de islam weet hij niets te vertellen. En toch, ‘islamofobie’, daar zit het woordje islam in. ‘De islam’, zoals zij zich presenteert, moét een deel van het probleem zijn. De kern van het probleem is het beeld dat de ‘gemiddelde Nederlander’ van de islam heeft, en dat betekent dat we moeten kijken naar de manier waarop de islam naar buiten treedt.

Ik stel voor om islamofobie te definiëren op basis van de elementen ‘islam’ en fobie’ (phoibos, diepe angst). Islamofobie is dan een irrationele angst voor de islam in het algemeen. En die angst komt veel voor. Velen zijn ervan overtuigd dat de islam aanzet tot de onderwerping van de westerse samenleving om deze om te vormen tot een islamitische heilstaat. Ze menen dat het grootste deel van de moslims dit streven onderschrijft én dat dit een reëel gevaar is voor onze samenleving. Als niet-moslims zich niet krachtig verzetten, zullen we straks allemaal, zogezegd, in een boerka of djellaba moeten lopen.

Dat streven naar wereldmacht is op zich is geen verzinsel. Eeuwenlang was dat inderdaad een centraal onderdeel van de islam en werd de gewelddadige jihad tegen de ongelovigen beschouwd als een religieuze plicht. Het kost dus geen moeite om, in oude geschriften, folders of op het internet, moslimgeleerden te vinden die dit nog steeds verkondigen. Die ambitie is ook niet uniek. In zijn hoogtijdagen koesterde het christendom exact dezelfde ambitie. Het punt is alleen dat dit streven in de moderne islam nauwelijks nog een rol speelt. Verreweg de meeste predikers en imams zijn niet bezig met ‘de wereld veroveren’. Integendeel, in hun ogen vormt de wereld der ongelovigen juist een enorme bedreiging voor de islam. Ze waarschuwen de gelovigen voor de opmars van verderfelijke westerse waarden zoals ongeloof, vrouwenrechten, seks voor het huwelijk, porno en ga zo maar door.

Velen van hen hopen dat ze de gelovigen kunnen leren goed van kwaad te onderscheiden en trouw te blijven aan de islamitische kernwaarden. (Maar ja, wat zijn die waarden precies?) Daarnaast er zijn ook predikers die elk compromis met het Westen afwijzen en die de gelovigen oproepen tot een terugkeer naar de ware islam, naar vroeger tijden, toen het geloof nog zuiver en onverslaanbaar was. Dit is de kern van het salafisme. En eigenlijk gaat het hier om de islamitische variant op wat binnen elke religie van tijd tot tijd plaatsvindt: de roep terug te keren naar de bron, naar het begin. Ook binnen het christendom klinkt regelmatig de oproep om te ‘herbronnen’, om weer te leven zoals Jezus en zijn apostelen dat deden (ofwel: ‘Wat zou Jezus doen?’). Elke moslim vindt dat in principe een goed idee. Zoals de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb ooit zei: elke moslims is een beetje een salafist.

Maar op dit punt is er ook een interessant verschil tussen de islam en het christendom. Jezus en zijn apostelen trokken wat rond, ze predikten, verrichten wonderen en deden verder geen vlieg kwaad. (ik vergeet voor het gemak even het verjagen van de geldwisselaars uit de voorhof van de Tempel.) Christus wees geweld nadrukkelijk af. Mohammed en zijn metgezellen daarentegen leefden in een totaal andere omgeving. Zij waren voortdurend in oorlog met ‘ongelovigen’. Strijd was een legitiem middel om het geloof te verdedigen en te verbreiden.

Radicalisering

Behoort het bestrijden van de ongelovigen daarmee ook tot de boodschap van het salafisme? Voor de meeste salafistische predikers is dat een stap te ver. Ze roepen gelovigen op Westerse waarden radicaal af te wijzen, ze prijzen de jihad als een religieuze plicht, maar ze roepen hun volgelingen niét op de wapens op te nemen. Daarnaast zijn er predikers die zeggen dat het Westen al vele jaren in oorlog is met de islam en dat op gelovigen de plicht rust in actie te komen. Een dergelijk geluid hebben we in Europa al zo’n 250 jaar niet meer gehoord. We zijn het niet meer gewend. En het verontrustende is dat er moslims opstaan die daarnaar luisteren en kiezen voor geweld.

Aan die stap gaat een proces van ‘radicalisering’ vooraf, dat bestaat uit een combinatie van toenemende geestelijke nood en toenemend religieus fanatisme. Discriminatie, beelden uit het Midden-Oosten, ‘waargenomen islamofobie’ en ga zo maar door, kunnen leiden tot de overtuiging dat men, of dat de islam, door ongelovigen voortdurend in een hoek wordt gedreven. Dat leidt tot een speurtocht naar religieuze antwoorden en toenemende wraakgevoelens. En deze zoekende gelovigen kunnen dan stuiten op predikers die hen oproepen om hun gerechtvaardigde woede te koelen op ongelovigen.

Radicalisering wordt vaak te laat opgemerkt. Op 4 oktober 2019 stak de Franse politieambtenaar Mickaël Harpon vier politieagenten neer in het hoofdbureau van politie in Parijs. Hij bracht zijn slachtoffers gruwelijke wonden toe, voordat hij door een agent werd doodgeschoten. Iedereen was verbijsterd. Niemand had dit aan zien komen; de eerste berichten suggereerden dat Harpon geleden moest hebben aan een psychotische aanval. Later werd duidelijk dat hij zich toen jaar daarvoor bekeerd had tot de islam en gedurende de laatste maanden of jaren geleidelijk ‘geradicaliseerd’ was. Hij had contact gehad met een salafistische groepering. Waarschijnlijk was hij er heel lang van overtuigd dat zijn werk (voor de inlichtingendienst van de politie) niet te verenigen was met zijn (radicaliserende) geloof; hij kocht gewoon in de lunchpauze twee messen en maakte “een dodelijke reis van zeven minuten” door het hoofdbureau.

Harpon vertoonde geen tekenen van psychische nood maar het is goed mogelijk dat hij die vrijdagmorgen volledig in de war was en wanhopig een uitweg zocht. Zo’n diepe crisis kan iedereen overkomen, moslims én niet-moslims, en de uitwegen waar ze uiteindelijk voor kiezen zijn divers. De een slaat op de vlucht; een ander doet een zelfmoordpoging; weer anderen grijpen naar wapens. Denk aan school shooters, of de aanslag in Alphen aan de Rijn in juni 2011. Tussen deze lone wolves, zoals ze zijn gaan heten, zitten relatief veel geradicaliseerde moslims die vertrouwd zijn met het salafisme. Mensen als Harpon. Is het de psychische nood, de sociale wanhoop die hen voortdrijft, of is het de salafistische boodschap? Dat zullen we nooit weten. Het is ook een academische discussie. Het enig juiste antwoord is: beide. Aanslagen zoals gepleegd door Harpon geven aan dat er ‘iets aan de hand’ is met de islam.

Weeffouten

Het kleurrijke kleed van de islam bevat een oud patroon dat tegenwoordig, in de moderne samenleving, beschouwt wordt als een verwerpelijke weeffout. Die weeffout laat zich niet ontkennen; het heeft geen zin om te roepen  ‘islam is vrede’ – de islam is helaas méér dan dat. Het kan ook niet verwijderd of uitgeroeid worden. Dat patroon is zo oud als de islam zélf en het loopt dwars door het hart van de islam. Het enige dat islamitische geestelijken kunnen doen is naar voren treden en duidelijk maken dat zulk geweld niet voortkomt uit ‘de islam’. Dat er andere versies van de islam bestaan die strenge grenzen stellen aan de jihad, En ze moeten daarbij helder en duidelijk afstand nemen van imams die geweld prediken. Dat laatste is lastig. Imams die salafistische collega’s aanvallen krijgen te maken met salafistisch gedram, met verwijten van verraad, van het eigen nest bevuilen, van heulen met de ongelovigen. Maar het moét gebeuren, veel duidelijker dan nu gebeurt.

Dat zou maar één onderdeel zijn van een eventuele aanpak van islamofobie. De angst voor de islam wordt niet alleen versterkt door terrorisme; daarnaast zijn er andere ‘weeffouten’ die we in het Westen moeilijk en helemaal niet kunnen accepteren. Gebruiken die hier niet (meer) door de beugel kunnen maar binnen de moslimgemeenschap nog openlijk of heimelijk worden verdedigd. Zoals strenge kledingvoorschriften, de veroordeling van afvalligheid en homoseksualiteit, de ongelijke rechtspositie van de vrouw en genitale verminking van meisjes. Ook daarvoor geldt dat er altijd wel een imam te vinden is die zegt dat deze gebruiken God welgevallig zijn.

Het wachten is op het ontstaan van een vorm van consensus. Van wat ‘hier’ aanvaardbaar versus onaanvaardbaar is. Het is een kwestie van geven en nemen. ‘De Nederlander’ zal toch eens moeten wennen aan islamitische kleding, islamitisch onderwijs, en nog zo wat. En omgekeerd zullen moslims in Nederland moeten accepteren dat vele tradities hier geen toekomst hebben. Voor geestelijk leiders is het uiteraard heel lastig om oude tradities, om wat ervaren wordt als de inhoud van hun geloof, aan te passen vanwege kritiek van ongelovigen. Maar een langzaam, bedachtzaam ‘aanpassen’ van de islam is noodzakelijk. En daar komt bij: zolang de moslimgemeenschap niet krachtig afstand neemt van terrorisme zullen buitenstaanders ‘de islam’ blijven wantrouwen. Dat laatste gebeurt natuurlijk al maar er is geen sprake van één helder, krachtig signaal. De grote verdeeldheid binnen de ‘moslimgemeenschap’ is hier een groot probleem.

Die taak om een ander beeld te geven van de islam komt zeker niet uitsluitend neer op de geestelijk leiders. De strijd om de harten en geesten van de gewone Nederlanders wordt immers vooral in de media gevoerd. Wat er op internet wordt geroepen, onttrekt zich aan elke controle. Maar voor het grootste deel van de bevolking blijven kranten, bladen, maar vooral televisie dé plaatsen waar meningen worden bevraagd én gevormd. Natuurlijk, de media praten de burger graag naar de mond en journalisten zoeken sensatie en confrontatie. Liever een maffe imam dan een gematigde imam. Je kunt erop neerkijken, ‘de media’ vervloeken, maar het is veel verstandiger om ze te gebruiken. Daarom denk ik dat er de komende jaren een belangrijke rol is weggelegd voor ‘Bekende Moslims’: populaire, goedgebekte moslims, voetballers, zangers, entertainers, acteurs, ga zo maar door. Die moeten hun stem durven verheffen. Die moeten laten zien dat ze trots zijn op hun religie en hun afkomst. Niet verbeten, niet beschuldigend (zoals nog vaak gebeurt) maar zelfverzekerd en ontspannen. En hoe vaker hoe beter. Zij moeten de argwanende Nederlander recht en oprecht in de ogen kijken. Velen voelen daar weinig voor, om begrijpelijke redenen. Hun persoonlijke opvattingen over de islam komen dan in het volle licht te staan. Zoiets kan snel heel vervelend worden. Maar het moét. Misschien kunnen ze een voorbeeld nemen aan ‘Bekende Surinamers’ in ons land, waarvan velen vaak en luid laten weten dat ze trots zijn op hun culturele roots.

Maar dan nog is het terugdringen van islamofobie een zaak van lange adem. Vertrouwen komt nu eenmaal te voet en gaat te paard. En elke terreuraanslag zal voor een backlash zorgen. Trek er gerust een eeuw voor uit.

Eerder verschenen op Sargasso