"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het verkeerde hart

Dinsdag, 21 februari, 2023

Geschreven door: Jan Baeke
Artikel door: Vicky Francken

“Er is iets wat er niet eens is, betekenis

[Recensie] In de negende dichtbundel van Jan Baeke vindt iets bijna Droste-effect-achtigs plaats: de gedichten worden ‘bewoond’ door personages die vragen om aandacht, die mét en langs elkaar heen leven, elkaar soms niet begrijpen, alsof ze verkeerd verbonden zijn – en ondertussen vragen die gedichten zelf ook om aandachtige lezers. Van de lezer wordt activiteit verwacht, weliswaar niet op een verklarende of academische (erboven-zwevende) manier, maar eerder door een leesstrategie die je bij het leren van een nieuwe taal ‘onderdompeling’ zou noemen: neem een bad in deze taal, in deze gedichten, om ze eigen te maken, om ze méé te maken.

Droomspecifieke werkelijkheid
Zoals je je dromen nauwelijks kunt navertellen, omdat de droomspecifieke werkelijkheid zo onvervreemdbaar is dat die zich niet laat losweken, zo ontsnappen deze gedichten aan een allesomvattende, definitieve duiding, hoewel de lezer voelt dat het desalniettemin klopt, dat deze gedichten aan hun eigen wetten gehoorzamen.

‘Familiaire fictie’ luidt de ondertitel van deze bundel. Uiteraard is ook die multi-interpretabel. Er is inderdaad sprake van een familie en een verhaal dat wordt verteld. Er is een vader (“Op gezette tijden was hij stomverbaasd over de vraag wat hij met zijn afkomst te maken had”), een moeder (“Mijn moeder was op straat om God te spreken”), een opa (“Mijn opa had in ieder geval een oorlog om in groot te worden”), een ik (die vreest voor de vraag: “Waarin wilde jij die/ echo zijn, met welke opdracht werd jij aan de familie toegevoegd?”) en er zijn Eddy, Samantha, Angela en Donna. Maar volgens mij moeten we die term ‘familiaire fictie’ breder lezen, want zijn we niet allemaal vertrouwd met de fictie, met het verhaal als per definitie subjectieve weergave van onze ervaringen? Inclusief de betekenis die we eraan toekennen?

Weerbarstig
Feit en fictie botsen op elkaar, terwijl ze elkaar ook altijd vasthouden, met elkaar verstrengeld zijn. Zoals ook het concrete en het abstracte: “Ik kocht twee auto’s in een uur. De eerste werd in beslag genomen, de tweede reed ik total loss op een uitroepteken.” Ondanks de weerbarstigheid van de (geschreven) taal, waarbij men nou eenmaal tegen muren van narratieven, interpunctie en interpretatie opbotst, geeft het lyrisch ik het niet snel op: “Ik kocht een paar dagen later een nieuwe auto om mijn vrachtjes de grens van het verhaal over te brengen.”

Heaven

De nadruk op ‘het construct zijn’ van onze herinneringen en de verhalen die we vertellen, zou ervoor kunnen zorgen dat het geheel iets vrijblijvends krijgt. De gedichten van Baeke weten hier echter vakkundig aan te ontsnappen: doordat de lezer er steeds op wordt gewezen dat de dingen misschien zó of toch heel anders zouden kunnen zijn, lijkt er zich juist een diepte te openen: “Er is iets/ wat er niet eens is, betekenis […]”. Doordat niets iets móet betekenen, kán alles dat: “Welke plek kan die afwezigheid innemen?”

Meerlagigheid
De rijkdom van deze bundel zit hem in de meerlagigheid, want naast die focus op de fictie als instrument van betekenis, zijn er ook andere steeds terugkerende thema’s te ontwaren: het belang van de blik, van het kijken (“Een immense hoeveelheid details/ wordt verbogen naar het kader/ van de voorruit, alles past.”), maatschappijkritiek (“In de weergave van dat wat de markt zo succesvol maakt vielen formuleringen op waarin niets werd gezegd”), maar ook: het elkaar in tijd, afstand of taal wel of niet kunnen bereiken; afscheid en gemis. De bundel vangt al met een ‘Natuurlijke afloop’ aan; zo heet het openingsgedicht, met de omineuze eerste zinnen: “Ik vind dat jij moet gaan. Jij moet blijven. Er is te veel aan de hand.” Inderdaad, niets natuurlijkers dan een afloop, een einde – of het moet het begin zijn. Maar het begin is altijd grilliger, minder vastomlijnd: het kan worden gekozen (waar begin je te vertellen?), het is onzeker (wanneer is het begonnen?) of we herinneren het ons niet eens (onze geboorte), terwijl het einde weliswaar natuurlijker, maar ook ‘harder’ is: niet af te wenden, er is minder op af te dingen, je ontkomt er niet aan. Zoals in de slotregels van dit gedicht:

“Er komt een natuurlijke afloop
niet lang nadat de honden vragend de kamer binnenlopen.
Dat weet ik.
Daar zijn ze.
Het is het verkeerde moment. Ze zijn te vroeg.”

Goede raad
Het verkeerde hart, het verkeerde moment, te vroeg. Het fijne van de fictie is dat die, zelfs al zijn we er ons van bewust dat het hier om een constructie gaat, dingen ongedaan kan maken. Of: weliswaar gedaan, maar zonder de allerergste consequenties. Zoals in het gedicht ‘Ik bel mijn moeder’: “Ik bel mijn moeder op het nummer/ waarop ze voor haar dood bereikbaar was en/ ze neemt op.” Gelukkig, ze neemt op, en het gaat zelfs goed met haar. Tot slot geeft ze nog goede raad: “Het is goed geluid te vermijden, zegt ze./ Dingen die niet kunnen/ zouden geen geluid moeten maken.”

Eerder verschenen op Poëzieclub