"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Historische Verhalen - Verhalenbundel V

Het zou zomaar gebeurd kunnen zijn

[Recensie] Het is de tien schrijvers die een bijdrage hebben geleverd aan de Verzamelbundel V, Historische Verhalen weer gelukt! In de krochten van de historie hebben ze leemtes gevonden die schreeuwen om ingevuld te worden.

Je moet als auteur eerst op zoek naar iets dat verborgen ligt in de schoot der historie. Dan moet je je verdiepen in bronnen die beschikbaar zijn, je verplaatsen in alles wat met die tijd te maken heeft en vervolgens je verhaal geloofwaardig neerzetten door historie met fictie te vermengen. Naast het verhaal geven de schrijvers inzicht in hun zoektocht door in een addendum bij het verhaal daar iets over te vertellen. Het mooie aan deze bundel is de menselijke maat, want geschiedenis komt dichterbij als je er kennis van neemt door de ogen van mensen die het beleefd hebben.

De verhalen bieden net een wat ander perspectief op het verleden. Het zou zomaar gebeurd kunnen zijn. Een mooi voorbeeld is het heerlijke openingsverhaal waarin het bekende verhaal van David en Goliath een totaal andere invalshoek krijgt. Paul Christiaan Smis – een echte verhalenverteller aan wiens lippen je hangt – voert in Elchanan een herder ten tonele, die ‘met eigen ogen’ heeft gezien hoe de reus Goliath echt gedood is. Iedereen denkt dat David dat gedaan heeft, maar is dat wel zo? De Bijbel schrijft in 2 Samuel en 1 Kronieken dat ene Elchanan een Filistijnse reus doodde. In 2 Samuel heet de reus Goliath en in 1 Kronieken Lachmi. Tegen wie vocht Elchanan nu? Deze inconsistentie is voer voor het verhaal dat verteld wordt door Elchanan. David maakt mensen vrolijkmet het spelen op zijn lier en was helemaal niet zo’n held.. Smis weet de sfeer altijd raak te treffen, heeft een beeldende stijl van schrijven en zet in een paar zinnen zijn hoofdpersonages mooi neer. Bij Elchanan doet hij het zo: “Leven te midden van schapen. Is er iets mooiers dan waken over wol, wandelen met wol, slapen tussen de wol?” En David: “Vriendelijk als een innige ooi en vrolijk als een lam dat met vier poten tegelijk opspringt omdat hij een bloem ziet.” En hoe het afloopt…

De bundel is niet chronologisch geordend. Je meandert door de tijd, maar dat is wel zo prettig. Jean-Marc van Tol (bekend van de historische roman Musch, het eerste deel van de trilogie die hij schrijft over Johan de Wit) en Jan van Aken (die met zijn roman De Ommegang op de shortlist van de Libris Literatuurprijs 2019 stond) zijn grote namen, die uitgever Rik van der Vlugt heeft weten te strikken voor een bijdrage.

Dans Magazine

Van Tol schrijft over De vergaderzaal van de collegianten. Het verhaal speelt in Amsterdam in de winter van 1649-1650 en Coenraad van Beuningen is het hoofdpersonage. Hij is, volgens Van Tol, een van de grootste staatsmannen die ons land heeft gekend, maar een goede biografie van hem is er niet. Dat geeft de opening voor een verhaal. De collegianten werden manifest in 1648 en behoorden tot een vrijzinnige stroming in het christendom. Ze ijverden voor verdraagzaamheid. “We streven een leven zonder onrecht en machtsmisbruik na,” schrijft Van Tol. Religieuze beuzelarijen, ongeoorloofde bouwpraktijken, corruptie, het zit allemaal in dit verhaal. Actueel of niet!?

Van Aken gaat terug naar het ooit welvarende Groenland. In 1440 komt een kerkelijke gezant er aan land en is alles verlaten. Wat is er gebeurd? Van Aken denkt aan een theorie van degeneratie. Er kwam helemaal geen nieuw bloed meer aan land en de laatste bewoners deden een poging om aan de hand van een scheepsmodel een schip te bouwen en naar IJsland te varen. Daar moet het beter zijn: “Aangezien Groenland een ijzig land is, zal IJsland waarschijnlijk wel groen zijn.”

Marloes Jongewaard (met twee bijdragen in deze bundel vertegenwoordigd) schrijft in Woordenstrijd over de pamfletten (‘libellen’) die in het rampjaar 1672 dienden als verzet tegen de burgerlijke elite. Janna de Lathouder heeft inspiratie gevonden in Pompeï en laat zien dat vrijgekochte slaven toch nog hun vrijheid moesten bevechten en verdedigen. Victor Lemstra verplaatst zich in het verhaal De Duivelskerk, dat zich in Oost-Finland in 1653 afspeelt, in de denkwereld van een predikant die vol vooroordelen zit en geconfronteerd wordt met het volksgeloof. Key Tengeler heeft als onderwerp de pest die in 541in Constantinopel heerste in 541. . Het was de eerste echte pandemie in de geschiedenis. Tengeler beschrijft het door de ogen van iemand die bang is voor ‘de ziekte’ en baseert zich op een emotioneel ooggetuigenverslag van Johannes van Ephese. Ioannes, een houtbewerker, is zo bang dat hij zijn huis niet durft te verlaten en als hij denkt besmet te zijn, zaagt hij zijn onderbeen af en maakt een houten prothese. Hoewel de tijden natuurlijk veranderd zijn, denk je onwillekeurig aan de pandemie die momenteel heerst. Debby Willems heeft inspiratie gevonden in een brief van Vincent van Gogh aan zijn broer Theo over het feit dat hij in Nuenen bij zijn ouders niet zo welkom was. Ze weet de dorpse mentaliteit mooi te treffen met deze openingszinnen: “Hedde het al geheurd? De bakkersvrouw leunde voorover, iets dat ze alleen deed als het nieuws nog verser was dan het brood dat zojuist uit de ovens was gehaald.” Het verhaal gaat over wat er gebeurd zou kunnen zijn bij de dood van dominee Theodorus van Gogh. In het verhaal staat Gordina de Groot uit Gerwen, Sien, zijn bekendste model centraal. Zij wordt ook wel de Mona Lisa uit Gerwen genoemd. Hay van den Munckhof (die al eerder met zijn romans over Alya het leven in Al-Andalus deed herleven) heeft een verhaal over de inname van Barbastro in 1064 – voor het eerst werd een Moorse stad door de christenen veroverd. Het blijkt dat de christenen niet te vertrouwen zijn. En dat terwijl bij de Moren er veel meer verdraagzaamheid was. Houdt Van den Munckhof ons hier een spiegel voor?

Dat recente geschiedenis ook mysteriën bevat laat Martin de Brouwer zien in zijn verhaal over de tweede Tour de France ooit – in 1904 – , gewonnen door de negentienjarige Henri Cornet. Van de achtentachtig deelnemers kwamen er maar vijftien in de uitslag voor. Het was een heroïsche tocht: “De wielertrui is doorweekt van het zweet, de bidons leeg, mijn beenspieren verzuurd en mijn billen rauw van de uren in het zadel.” “Mijn Minerva (het merk fiets, JS) had mijn uitgemergelde lichaam tot niets dan protesterende knoken geschud.” Cornet komt er achter dat hij meegedaan heeft aan een Tour de Farce. Maar wat er echt gebeurd is weet niemand, behalve Martin de Brouwer misschien. Een prachtig voorbeeld van hoe fictie de heroïek van een gebeurtenis kan versterken.

Twaalf verhalen om van te smullen!!!

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles