Hockney'S Eye: The Art and Technology of Depiction

Donderdag, 9 maart, 2023

Geschreven door: Martin Gayford
Artikel door: Chris Reinewald

Het oog van de meester

[Recensie] Met Hockney’s Eye, the art and technology of depiction deelt de Britse schilder David Hockney (1937) zijn praktische en niet-kunsthistorische inzichten met iedere kunstliefhebber.

In 2001 sloopte David Hockney een heilig huisje door zich als praktizerend kunstenaar met de intellectuele kunstgeschiedenis te bemoeien. Dat hebben kunsthistorici, met twee linkerhanden, niet graag. Hij publiceerde Secret Knowledge waarin hij probeerde aan te tonen dat schilders vanaf de 15de tot 20ste eeuw spiegels en lenzen gebruikten als technisch hulpmiddel. De (inmiddels afgelopen) expositie ‘Hockney’s Eye’ toonde deze optische apparatuur en het effect dat ze hadden op portretten en landschappen van kunstenaars waaronder Hockney. Ook los van de expositie laat deze catalogus/essaybundel zich goed lezen. Door de bijdragen van meerdere auteurs is de toonzetting is minder absoluut dan in Secret Knowledge dat de schilder hoofdzakelijk zelf schreef.

Obscura en lucida
Hoe zat het ook alweer? Het viel Hockney op dat schilders na Piero della Francesca (1412-1492) tot Cézanne (1839-1906) met optische hulpmiddelen werkten maar hierover zwegen.

Hoe zou je anders vanuit stijf geschilderde figuren ‘ineens’ zo perfect realistisch kunnen schilderen? Uit een zijdelingse aantekening van Constantijn Huygens, op bezoek bij Johannes Vermeer, weten we dat de Delftse meester een camera obscura, een soort boxcamera met lenzen en spiegels, gebruikte. Dat gaat zo: in een donkere kamer weerspiegelt een lens via een kijkgaatje in een gordijn voor een raam wat je buiten ziet. Dit beeld wordt daadwerkelijk gespiegeld maar  ondersteboven weergegeven. De schilder draait die omkering weer om met een spiegel maar neemt het laatste, wazige spiegelbeeld voor lief.

Wordt Vervolgd

Hockney stelt dat Caravaggio (1571-1610) zijn sterke licht-donker, hyperrealistische taferelen niet anders dan met een camera obscura gemaakt kan hebben. Het bewijs zouden de opvallend vaak linkshandige figuren zijn: zoals de links toostende wijngod Bacchus.

Om een portret nauwkeurig te tekenen gebruikte men een camera lucida: een soort lenzenbril op een steel. Hiermee kon je zonder van het tekenpapier op te kijken nauwkeurig het model observeren. Als het apparaatje in een verkeerde hoek stond zorgde dat, in verticale richting echter voor een vreemde verlenging. Het verhoudingsgewijs te kleine hoofd bevond zich verder in een anatomische te grote afstand van de handen, die op hun beurt gauw als kolenschoppen  uitvielen. Zo’n fout hoeft geen probleem te zijn mits de kunstenaar zijn talent inzet om het te corrigeren.

Maar zelfs Ingres  (1780-1867) maakte zulke bespottelijke fouten, zo toont het boek. Hockney probeerde de foutmarge ook uit met saaiige maar instructieve potloodportretten van museumsuppoosten. Enkelen ervan rammelen anatomisch behoorlijk.

Nu worden kunstenaars zo gestraft als zij alleen naar een foto werken en vertekeningen niet opmerken. Hockney bezondigt zich er ook vaak aan… en dat zijn niet zijn beste werken.

Maar ook als hij “puur naar de waarneming” werkt kan hij flink uit de bocht vliegen, zoals op het koddige omslagbeeld, een zelfportret in een technisch uitdagend ruitjeskostuum.

Zowel de linker- als rechterarm “geloof” je niet. Het lijken de krachteloze ledematen van een marionet die ergens lossig aan bungelen. Je vergeeft het hem. Een academisch schilder is hij als oorspronkelijke Britse popart kunstenaar nooit geweest.

Cinerama perspectief
Hockney overrompelt door zijn creatieve invallen die hij gul deelt. Hij is benieuwd naar nieuwe technieken en tekent dan ook graag op de iPad.

Doordat hij eerder polaroids, details van een groter beeld, aan elkaar legde ervoer hij dat iedere foto een eigen perspectief heeft. Samen geven die een wonderwel kubistische ruimtesuggestie. Hieruit concludeerde hij dat het klassieke perspectief – uitgevoerd met draadjes in een perspectiefraam en een centraal verdwijnpunt niet alleenzaligmakend is.

Zoals Daniël Vosmaer in 1663 een gezicht op Delft vanuit een denkbeeldige loggia (een open markthal) perspectivisch schilderde klopt het wiskundig maar het ziet er gekunsteld uit.

Interessant is hoe Hockney het befaamde “Bomenlaantje bij Middelharnis” van Hobbema (1689) bestudeert en “onherstelbaar verbetert”. Het verloop van het zandweggetje naar een centraal verdwijnpunt zou je zelf zo kunnen zien. Maar omdat de bomen naar hetzelfde punt “verlopen” ogen ze onnatuurlijk extreem lang dan je zou waarnemen. In zijn versie klapt Hockney het tafereel open tot een breed zesluik met drie losse doeken tot een quasi-cinerama-filmdoek met meerdere perspectieven. Zie: wat hij eerder met de polaroids deed.

Hockney speelt trouwens ook met een Oosters perspectief zonder dieptesuggestie. Voorwerpen of scènes beeldt hij “plat” achter elkaar af; zoals bij Japanse houtsnedes.

Er bestaan legio situaties waarin het perspectief lijkt te ontbreken: staand aan de rand van een zwembad (met een rode drijvende ring) rechtstandig naar beneden kijkend bijvoorbeeld. Het lijkt een abstracte compositie. Nee, dat valt niet goed uit te leggen met woorden: dat moet je als afbeelding zien.

En dat doet dit boek uitstekend, meer nog dan de inzichtelijke tentoonstelling in het Teylers Museum.  Mijn achting voor Hockney als interessantste tijdgenoot in de beeldende kunst is in ieder geval weer eens gestegen.

Eerder verschenen op Alleroogen

Kijk ook deze documentaire over Hockney

Boeken van deze Auteur:

Het voorjaar gaat door

Hockney'S Eye: The Art and Technology of Depiction