"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hoe mijn God veranderde

Zondag, 27 maart, 2022

Geschreven door: Martien E. Brinkman
Artikel door: Evert van der Veen

Wie is er veranderd?

[Recensie] De titel Hoe mijn God veranderde is prikkelend en wekt daarom nieuwsgierigheid maar doet misschien een enkeling van meer orthodoxe huize ook wel even de wenkbrauwen fronsen: wat verbeeldt die Brinkman zich wel?

Een orthodoxe theoloog zal meteen verwijzen naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1561 waarvan artikel 1 luidt: “Dat er een enig God is”. Vervolgens wordt er over God gezegd: “Wij geloven allen met het hart en belijden met den mond dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, Hetwelk wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig; volkomen wijs, rechtvaardig, goed, en een zeer overvloedige Fontein van alle goed”.

Het woord onveranderlijk dat in deze lange rij wordt gebruikt, doet ook denken aan een oud lied:

“Rust mijn ziel, uw God is Koning,
heel de wereld zijn gebied.
Alles wisselt op zijn wenken,
maar Hij zelf verandert niet.”

Boekenkrant

Gods onveranderlijkheid behoort in de dogmatiek tot wat Gods eigenschappen worden genoemd. Het typeert een tijd waarin theologen vrij precies weten – menen te weten – wie God is. In al die woorden wordt God tot iemand die boven ons verheven is en van een heel andere, volmaakte hoedanigheid is. Onveranderlijk staat dan voor blijvend, niet onderhevig aan de waan van de dag, betrouwbaar. Misschien zou je God ook duurzaam kunnen noemen met een eigentijds woord.

Hoe kan Brinkman dan zeggen dat God verandert, vragen mensen vanuit de traditionele theologie zich af? Brinkman legt het wel uit aan het begin van zijn boek: het zijn zíjn – en daarmee ook vaak onze – denkbeelden en voorstellingen over God die veranderen. Verandert God daarmee zélf ook wezenlijk? Wél in de voorstelling van mensen, waaronder die van Martien Brinkman of zou je ook kunnen zeggen dat God zo ruim en groot is dat al onze veranderingen daar al in zitten?

Misschien zou het toch juister zijn geweest om dit boek de titel te geven: hoe ík veranderde in mijn denken over God. Dat wordt in dit boek overigens wel goed duidelijk. Het is in die zin een echt gereformeerd boek van iemand die in deze traditie is opgegroeid maar die zich daar in de loop van zijn theologisch en persoonlijk leven van heeft losgemaakt zonder dat de binding met die oorsprong overigens geheel verloren is gegaan.

Daar is Brinkman ook niet op uit al geeft hij graag ruimte aan nieuwe, eigentijdse ervaringen en vernieuwde begrippen voor God. Hij herkent zich in een gedicht van Maaike Ouboter: “Ik schrijf je dichterbij”. Onze menselijke taal is de enige manier waarop wij over God kunnen spreken, naast alle vormen van kunst en media waarin wij God ter sprake brengen.

Dit boek Hoe mijn God veranderde is dan ook vooral een boek over mensen van de 20e en 21e eeuw die ervaren dat hun religieuze beleving en denken aan verandering onderhevig is. Brinkman verwoordt onze menselijke positie als volgt: “In de loop der jaren ben ik die menselijke bemiddeling in relatie tot ons godsbeeld steeds belangrijker gaan vinden”. Theologie is dan om het zo maar te zeggen ook meer antropologie geworden. Dogma’s zijn naar de achtergrond geschoven, mensen staan in hun spirituele ervaringen meer centraal.

De projectie van menselijke voorstellingen komt ter sprake en Brinkman heeft daar begrip voor, maar hij vraagt zich ook af: “Is er nog ruimte voor het heilzaam onbekende?” (p. 80). Er moet toch iets of iemand zijn die onze beelden oproept. God kan voor Brinkman niet geheel en al uit menselijke projectie bestaan. Dat maakt geloven vaak moeilijk en het is dan ook altijd een overgave aan iets dat van ‘de andere kant’ tot je komt. Geloven is een daad van persoonlijk vertrouwen en toevertrouwen, een sprong in het onbekende.

Brinkman is een leerling van Kuitert en heeft theologisch veel aan hem te danken maar gaat zeker niet in alles met hem mee. Waar Kuitert uiteindelijk geen God meer ‘overhoudt’, daar laat Brinkman duidelijk meer ruimte voor Gods aanwezigheid, los van en tegenover mensen. God als louter persoon is bij Brinkman wel doorontwikkeld naar een ruimer en dynamischer beeld: “Daarom ben ik de laatste jaren geneigd mijn geloof in God te omschrijven als geloof in een existentieel beleefde aangewezenheid op een vaak als persoon ervaren krachtenveld dat het zichtbare overstijgt, het denken en handelen beïnvloedt en waarvan de nabijheid gedeeld wordt in gemeenschappelijke symbolen, riten en mythen” (p. 87).

Brinkman gaat in zijn boek met allerlei theologen van vroeger en nu in gesprek, van Calvijn tot Berkhouwer maar ook met psychiater Rümke die zich verdiepte in de relatie tussen geloof en karakter. In het hoofdstuk over Jezus besteedt Brinkman aandacht aan Joodse theologen als David Flusser, Schalom Ben-Chorin en Pinchas Lapide die Jezus vanuit de Joodse traditie benaderen.

Mooi is de persoonlijke toon in dit boek waarin Martien Brinkman iets van zichzelf laat zijn en onder andere zijn worsteling met wat genoemd wordt de plaatsbekleding van Christus: het heilzame gegeven dat Hij voor óns is gekruisigd en gestorven en dat zijn lijden óns ten goede komt. Hier citeert Brinkman dichter Marsman en de Argentijnse dichter Jorge Luis Borges die zich afvraagt: “Wat kan het mij baten dat die man geleden heeft, als ik nu lijd?” (p. 187). Interessant is ook de aandacht van Brinkman voor films, zoals over de ‘verborgen Christus’ die, in tegenstelling tot The Passion of Christ, meer het geheim en de mystieke kracht van Jezus uitstralen.

Persoonlijk is Brinkman ook over de geboortekaartjes van zijn kinderen met de woorden ‘blij en dankbaar’. Hij heeft zich “…langzaam maar zeker ontworsteld aan het beeld van een almachtige God die alles bestiert” (p. 269).

Hoe mijn God veranderde kun je beschouwen als een theologische autobiografie waarin iemand liefdevol terugblikt op zijn leven en geloven als theoloog: “Ik denk dat het belangrijkste motief om mij met theologie bezig te houden de overtuiging was dat het in elk dogma, hoe inmiddels ook gestold en schijnbaar ontdaan van elke levensnabijheid, uiteindelijk gaat om de verwerking van centrale levensvragen” (p. 12).

Martien Brinkman was hoogleraar oecumenische en interculturele theologie aan de VU in Amsterdam. Hij schreef in 2019 Grote woorden, over religieuze kernwoorden (traditie, God, schepping, kwaad, schuld, plaatsvervanging, opstanding, vrijheid, liefde, dood en gebed).

Dit boek vraagt wellicht van de meeste lezers wel enige inspanning maar is toch ook toegankelijk geschreven. Wie er de tijd voor neemt, zal in dit boek veel van zichzelf herkennen want Brinkman schrijft vanuit een gereformeerde generatie van 70+ zoals Kuitert dat deed voor een nog weer wat oudere generatie. Beiden vertolken een religieuze ontwikkeling die met name generatiegenoten zullen herkennen.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles