"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Honkvast

Dinsdag, 11 juli, 2017

Geschreven door: Steffie van den Oord
Artikel door: Nico Voskamp

Levenslessen van ouwe taaien

[Recensie] In Honkvast legt Steffie van den Oord de verhalen vast van vijftien (vaak oude) mensen die in hun (vaak bouwvallige) huis wonen, en dat blijven doen. Vertrekken willen ze niet, ze gaan gewoon door met ademhalen, tussen de puinhopen, zo goed en zo kwaad als het gaat. Zoals de flaptekst zegt: “Als zij er ooit weggaan, gaat alles op de schop. Maar tot die tijd weigeren ze om ‘tussen die oude mensen in het bejaardentehuis’ te gaan zitten.”

In het voorwoord vertelt Steffie over Henk, 102 jaar. Ze sprak hem voor haar eerste boek Eeuwelingen. Henk was een kalme, slechtziende man die met een cirkelzaag vogelhuisjes maakte. “Het liep goed af,” stelt ze gerust, maar toen Henk noodgedwongen moest verhuizen naar een bejaardentehuis, overleed bij binnen een week. Ontworteld, was de algemene gedachte. Het vogelhuisje dat ze van hem kreeg bracht haar op het idee voor dit boek.

En dus lezen we over krasse knarren die tegen alle logica in blijven zitten waar ze zitten. Al is het een boerderij die gedeeltelijk ingestort is. Of een amper bewoonbaar huisje tegenover het kerkhof. Of een al eeuwen in de familie zijnde boerderij die bol staat van de verzamelde – eigenaardige – objecten.

De gebruikte interviewvorm laat de personen goed tot hun recht komen. Een persoon wordt geciteerd, afgewisseld met een handeling. Over het aardbeienvrouwtje, dat elk jaar weer uitkijkt naar het voorjaar als de nieuwe aardbeien gaan groeien: “In de mooiste tijd, de aardbeientijd, staat Mia op zodra het licht wordt. ‘Dan kan ik doorplukken, daar hou ik van’ […] Ze lacht witte rimpels in haar bruine gezicht en plukt door.” Of Hazekamp, de bijzonder recht-door-zee dorpsagent: “Ik bid voor alle mensen. We zijn allemaal, stuk voor stuk, schuldig, neem dat maar van mij aan.”

Boekenkrant

Eén van de mooiere verhalen is dat van Harry Burgers. Hij is een gewone jongen van negentien jaar in 1943, die probeert aan de oorlog te ontsnappen. Maar ‘ze’ achterhalen hem en hij belandt in een strafkamp waar hij tussen de criminelen een meedogenloze ontgroening krijgt. Dat is nog maar het begin van een opmerkelijke hoeveelheid ellende. Toch bouwt hij na de oorlog een leven op en vindt hij een mooie vrouw met wie hij nog altijd gelukkig is. Maar er zijn littekens: “Er is ook geen God. Dat is een belangrijke stap in mijn leven: dat ik afscheid neem van het godsbesef… Je kunt net zo goed in Sinterklaas geloven. We moeten het zélf doen.”

Zo heeft elke geïnterviewde een eigen ritueel. De één praat nog vaak met zijn overleden vrouw, de ander wacht tot een heilige tegenover haar op het kerkhof ook echt heilig verklaard wordt, een derde schrijft het verdriet over het overlijden van zijn vrouw in een schriftje van zich af. Die rituelen zijn soms gewoon grappig, maar vaker zijn ze in het lange leven van de overlevers geslopen omdat ze hoop bieden, structuur en vastigheid. En blijkbaar helpt dat om oud te worden, heel oud.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles Ook gepubliceerd op Nico’s recensies 

Boeken van deze Auteur: