"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hop over de sofa

Dinsdag, 8 juni, 2021

Geschreven door: Remco Ekkers
Artikel door: Dietske Geerlings

Raadsel, stil wit, met oneindige vormen ontvouwend bewustzijn’

Ter nagedachtenis aan Remco Ekkers

[Recensie] Misschien is het tijd voor een nieuwe uitdrukking in de Nederlandse taal: ‘Hop over de sofa’. Dichters zijn ambassadeurs van de taal, en de titel die Remco Ekkers aan zijn nieuwe bundel heeft meegegeven, is een combinatie van luchtigheid, tragiek en trefzekerheid. In eerste instantie lijkt de titel slechts afkomstig uit het openingsgedicht, maar wie even verder leest, voelt dat zich steeds een nieuwe situatie voordoet van Hop over de sofa.

Allereerst huist in de titel een mooie tegenstelling, die de dichter zelf als gegoten zit: ‘Hop’ impliceert snelheid, jeugdigheid, een ‘sofa’ is een rustbank, een klassiek meubelstuk. Stiekem klinkt, behalve rust, ook wijsheid (‘sophos’) door. Het ziet er niet naar uit dat Ekkers, met zijn bijna tachtig levensjaren, een rijke ervaring aan dichten, interviews met andere dichters en schrijvers, en lesgeven, gaat rusten. Hij staat, hop, volop in het leven, schroomt niet de actualiteit in zijn poëzie te betrekken en blijft zichzelf ontwikkelen, zo blijkt uit het gedicht ‘Kritiek’. Daarin citeert hij Rogi Wieg, die van een vorige bundel zegt: “Waarom schrijft iemand droge/emotieloze gedichten zonder drama?” Het in een gedicht aanhalen van kritiek op de eigen poëzie is al postmodern te noemen, maar Hop over de sofa bevat juist veel gedichten die een drama openbaren en emotie oproepen, en laten een nieuwe ontwikkeling zien. Liefdevol en wijs is Ekkers’ antwoord: “Misschien is er geen drama, alleen maar/raadsel, stil, wit, met oneindige vormen/ontvouwend bewustzijn, nog in het begin/langzaam groeiend, mythes overwinnend/tot een totale leegte waar we elkaar weer ontmoeten.”

Ons Amsterdam

Het openingsgedicht verwijst naar de actualiteit: een vrouw die overweldigd is door een man, ‘hop over de sofa’, daarna een vrouw die haar kind over het balkon gooit, ‘hop over de rand’. De titel bevat nu plotsklaps ook een donkere rand. Een misdaad is snel gepleegd. We worden er elke dag mee geconfronteerd en stompen er misschien haast door af. Voorlopig houdt het niet op, want de volgende gedichten gaan over een meisje met een bomgordel, vergeldingsacties, aanslagen, zelfmoordacties. Ekkers schrijft zo licht en terloops, dat je de gruwelen bijna over het hoofd ziet: “Haalde diep adem, zwom met open mond, tot/de stroom hem greep en hij worstelend werd gezien/door soldaten op een boot die hem overvoeren.’ Heel subtiel verwerkt hij het drama in – nota bene – een bijzin: ‘die hem overvoeren”. Ekkers is meester in de taal.

Bijna alle gedichten in de bundel bevatten raadsels, losse eindjes, waardoor de betekenis je vaak ontglipt en je op een ander moment flink door elkaar schudt:

“Herdenking

Ben ik hier om licht te zien
of het duister, bij de kolom
die opzij staat, in de stad waar uit
op ijzeren wegen.

Ben ik hier om gedachten
mee te geven, woorden?

Woorden voor terreinen en gruis?

Zoals uit de zwart geslagen boom
met afgescheurde tak toch weer
het groen bloedt en straks de bladeren
komen, zo wil ik hier mijn woorden
laten komen als kamers, huis, bed.”

Er is heel veel wat je kunt herdenken. Zo kun je de slachtoffers van een oorlog herdenken. Denk je dan aan hoop en liefde die mensen hebben gevoeld, of sta je juist stil bij verdriet en dood? Waarnaar verwijst “de kolom/die opzij staat”? Een middag heb ik zitten piekeren over “in de stad waar uit/op ijzeren wegen”. Het is alsof de zin zelf uit elkaar is gerukt. De ijzeren wegen doen denken aan spoorlijnen, en spoorlijnen aan deportaties. Het gedicht roept vragen op, die een herdenking ook vaak oproept. Je wilt een mooie gedachte uitspreken, van troost misschien, terwijl de plek des onheils, weinig troostvol is, bestaat uit ‘terreinen en gruis’. Maar dan komt in het slot een prachtig, helder beeld naar voren van een bijna dode boom waaraan toch weer nieuw leven ontspruit. Je ziet de takken openbarsten, en dat is precies wat de ‘ik’ wil met woorden: ineens zijn daar de kamers, het huis en het bed.

De bundel is veelzijdig. Van landschappen valt de lezer in orakels, muziek, kunst, gedachten over een naderende dood, een miljoenpoot die over de Chinese muur kruipt, de wens van Vivaldi om een dochter te hebben, de vleugelnootboom bij het Rijksmuseum, eindigend in twee prozagedichten, en dan heb ik het meeste nog niet genoemd. Het leven trekt in vogelvlucht aan de lezer voorbij en de gedichten roepen emotie op. Emotie is ‘in beweging brengen’. Ekkers’ poëzie is een en al beweging:

“Wending

De stilte voor de storm, vlak voor
de omslag, waar de veerkracht
is afgenomen, waar je snakt
naar verandering, nu of nooit.

Keer mij om, woel mijn grond los
met je kouter aan de voorkant
van je ploegboom, snij met je schaar
de zode van onderen los en keer
hem met gebogen ijzeren ritser.”

Dit gedicht is exemplarisch voor wat er in het hoofd van de lezer gebeurt. Natuurlijk lees je het ook als verlangen van de ik, die omgewoeld wil worden, maar de ik is ook de lezer die in beweging wordt gebracht. We kunnen niet stil blijven staan bij alles wat om ons heen gebeurt. Wij worden door elkaar geschud en omgekeerd: hop over de sofa. Voor je het weet, is het voorbij, ben je over de rand van het leven gekukeld. De bundel is een ‘raadsel, stil, wit, met oneindige vormen, ontvouwend bewustzijn.’

Eerder verschenen op Tzum