"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hotel Vertigo

Donderdag, 26 maart, 2020

Geschreven door: Kees 't Hart
Artikel door: Arnold Heumakers

Hoe diep kan iemand vallen na te zijn aangeraakt door de goden?

Hotel Vertigo, de achtste roman van Kees ‘t Hart, lijkt in sommige opzichten gewoner dan zijn voorgangers. Waar zijn bijvoorbeeld de bizarre verbale erupties gebleven, die in het verleden de handeling geregeld lieten ontsporen? In deze spannende roman houdt de schrijver de touwtjes strak in handen, wat niet wil zeggen dat Hotel Vertigo geen echte ‘t Hart-roman zou zijn geworden. Ik vind het zelfs een van zijn beste.

‘t Harts hoofdpersonen trachten vaak een mysterieuze wereld binnen te dringen, die op hen een onweerstaanbare fascinatie uitoefent. In deze nieuwe roman vinden we op dat thema een variatie, net als in De krokodil van Manhattan dat eveneens in Amerika speelt. In beide romans hoeft de hoofdpersoon zo’n mysterieuze wereld niet meer binnen te dringen, omdat hij er – bij toeval en zonder het zelf volledig te beseffen – pardoes in terecht komt.

In Hotel Vertigo heeft die wereld alles te maken met Hitchcock. Hoofdpersoon Vincent van Zandt uit Nijmegen heeft jaren geleden, in 1957, als tekenaar en manusje van alles gewerkt voor een filmploeg, een zogenaamde ‘second unit’, die in San Francisco achtergrondopnamen moest maken van straten en gebouwen voor Hitchcocks klassieker Vertigo. In San Francisco is hij terecht gekomen dankzij een uitwisselingsprogramma (Youth for Understanding) voor middelbare scholieren.

Zijn gastouders blijken echter volkomen in de ban te zijn van een sekte-achtige organisatie, Synanon, die zich bezig houdt met hulp aan verslaafden. Na een paar weken verhuizen ze naar Santa Monica, terwijl de zeventien-jarige Vincent in San Francisco achterblijft onder de hoede van een zus (Joanna) van de gastvader. Zo begint zijn grote avontuur, zijn inwijding in het echte leven. De school wordt gesaboteerd, letterlijk zelfs, en na Hitchcocks second unit sluit Vincent zich aan bij ‘The Chocolate Factory’, een vage club van jonge ondernemers en kunstenaars, hele of halve ex-delinquenten, waar hij tekeningen maakt voor reclames en pulpromannetjes.

Ons Amsterdam

Hotel Vertigo begint met zijn terugkeer, vele jaren later, naar San Francisco voor een seminar. Vincent is inmiddels een gepensioneerd ingenieur, met een solide carrière achter de rug, en de kinderloze weduwnaar van Rietje. Maar ook al ligt het avontuur in een ver verleden, het houdt hem nog altijd bezig. Niet in de laatste plaats omdat het even abrupt als pijnlijk was geëindigd, met een officiële uitzetting uit de USA. Bovendien is er ook nog een meisje, Lee Jones genaamd, op wie Vincent destijds meende verliefd te zijn. Ook haar heeft hij nooit kunnen vergeten. Nu wil hij proberen haar terug te vinden. Want zoals hij terloops over San Francisco opmerkt: “Hier ligt mijn ziel.”

Dat suggereert dat Vincent in zijn latere leven, werkend voor de gemeente en voor een groot internationaal ingenieursbureau, die “ziel” is kwijtgeraakt. Weliswaar had hij geprobeerd eraan vast te houden, via artikelen en lezingen over Hitchcock en architectuur. Maar daarna waren alle “overspannen ideeën” afgezworen, verloochend, met als resultaat: zelfhaat en succes in het bedrijfsleven. Vincent blijkt zelfs “managementtaken” op zich te hebben genomen. Hoe diep kan iemand vallen na te zijn aangeraakt door de goden?

Precies dat is Vincent immers in 1957 in San Francisco overkomen, dankzij Hitchcock. Diens aanwijzingen in het draaiboek had hij opgevat als “levenslessen, richtlijnen, metaforen van de wereld.” Vooral de gebouwen kregen daarbij alle nadruk, als “spiegels” van de ziel en belichamingen van de “nachtmerrie” die de film verbeeldde. Maar ook werden ze vergeleken met ‘deserted temples’. Hitchcocks films gingen over seks en religie, aldus de jonge Vincent, het waren “pogingen de goden terug te lokken.”

Hoewel de verbale erupties ontbreken, hebben we hier toch wel een hoogst eigenaardig gedachtegoed te pakken, dat niet onderdoet voor wat’’t Hart in zijn vorige boeken ten beste geeft. Geprojecteerd wordt het op Hitchcock, die in Hotel Vertigo een soortgelijke rol vervult als de directeur in De revue of Wilhelm II in De keizer en de astroloog. Zij personifiëren een alleen maar magisch te noemen denken. Niet voor niets zegt iemand over Hitchcocks aanwijzingen in het draaiboek: `It’s all magic’. En op het seminar loopt Vincent een jongere bewonderaar tegen het lijf, die zijn ideeën van weleer ook nog eens in verband brengt met Heidegger.

Op het eerste gezicht een idiote combinatie, Hitchcock en Heidegger, ‘t Hart lijkt er nu echt een potje van te maken – totdat je op internet serieus bedoelde postmoderne studies tegenkomt over precies hetzelfde. De werkelijkheid overtreft in dwaasheid de fictie. Maar binnen de roman is er niets dwaas aan: Vincents projecties maken deel uit van zijn queeste naar wat de gelukkigste periode van zijn leven moet zijn geweest. Binnen Hitchcocks sfeer, in de second unit en vervolgens in The Chocolate Factory (waar Hitchcock misschien een film zou gaan draaien), had hij zich voor het eerst op zijn plaats gevoeld, “onmisbaar”, levend in een “roes” van geluk, een jonge “heerser”, moedwillig verliefd op de mooie Lee en ‘s nachts het bed delend met de drankzuchtige Joanna die hem influistert: “Burn, darling, burn.

Misschien kun je het ook zo zeggen: in San Francisco had Vincent de potentiële kunstenaar in zichzelf ontdekt, compleet met het chaotische bohemienleven dat daarbij hoort, nota bene midden tussen de Beatpoets die hij vechtend over straat ziet rollen zonder te beseffen wie het zijn. “Als je ergens middenin zit, merk je niks,” zegt Vincent later tegen zijn vrouw Rietje, die Engels heeft gestudeerd en juist gek is op Ginsberg en Kerouac.

Ook zijn verloochende kunstenaarschap dringt pas achteraf, en altijd maar half, tot Vincent door, in de vorm van aanvallen van “hoogtevrees”, waarmee in zijn geval geen angst voor de diepte maar juist voor de hoogte, voor het verhevene, is bedoeld. Angst en begeerte zijn twee handen op één buik: het was een van de quasi-existentialistische ideeën van de leider van Synanon, die zijn verslaafden op het hart drukte dat iedereen verantwoordelijkheid moest nemen voor zijn eigen leven. Ook op de jonge, ontvankelijke Vincent heeft het indruk gemaakt. Misschien ligt hier wel de voornaamste reden waarom hij zijn Amerikaanse avontuur nooit heeft kunnen loslaten. De terugkeer naar San Francisco is een ultieme poging om alsnog te begrijpen wat hem destijds is overkomen. Oftewel: om te ontdekken wie hij zelf is en wie hij had kunnen zijn.

In een Hitchcock-achtige slotscène, waar bijna alle nog in leven zijnde personages bijeenkomen in het reëel bestaande Hotel Vertigo, worden de overgebleven raadsels opgelost, net als aan het eind van Vertigo of Psycho. Schijn, bedrog en zelfbedrog verdampen. Voor Vincent blijkt er ook nog een schaamteloos melodramatische verrassing in het vat te zitten. Maar dat lijkt me vooral een toegift, een late beloning voor zijn trouw aan het verleden.

Belangrijker is iets anders: de glans van het ‘magische’ geheim, gesymboliseerd door Hitchcock, die zich niet alleen over deze wonderbaarlijke ontknoping maar over het hele verhaal uitstrekt. Bij Vincent, op zoek naar zijn onherstelbare verleden, raakt een en ander vermengd met een aanstekelijk soort melancholie, die gaandeweg ook de lezer in de greep krijgt. Zo kunnen we de magie, die van de literatuur ditmaal, aan den lijve ervaren, want dichter bij de goden kan men niet komen in een wereld waaruit ze verdwenen zijn.

Eerder verschenen in Ons Erfdeel en op Arnold Heumakers 

Hotel Vertigo