"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hoveniers van Oranje

Woensdag, 30 september, 2020

Geschreven door: Lenneke Berkhout
Artikel door: Evert van der Veen

Tuinieren in dienst van het koningshuis

Functie, werk en positie 1621 – 1732

“Vanuit een cultuurhistorisch perspectief wil dit boek het verhaal vertellen van de hoveniers van het Huis van Oranje die in de zeventiende en begin achttiende eeuw de prinselijke tuinen aanlegden en beheerden”.

Aldus auteur Lenneke Berkhout op pagina 13 van dit proefschrift. Zij studeerde geschiedenis en politicologie en is nu werkzaam als zelfstandig historisch onderzoeker.

Het boek Hoveniers van Oranje is een interessante kennismaking met de Gouden Eeuw waarin de Italiaanse renaissancetuin een bron van inspiratie vormde voor vele Europese hoven. In deze periode werden vele buitenverblijven aangelegd en de oranjes deden daar volop aan mee.

Boekenkrant

Berkhout beschrijft het leven van de hoveniers die door prinsen en prinsessen werden aangetrokken. Tal van citaten verlevendigen de tekst en brengen de lezer dichter bij de toenmalige tijd. Huizen en tuinen die wij vandaag nog bewonderen, komen ter sprake: huis Noordeinde in Den Haag, huis ten Bosch bij Den Haag, Soestdijk en Het Loo in Apeldoorn.

Een goede hovenier bekleedde een ambt dat erfelijk was. Het waren hoog gekwalificeerde mensen met een gedegen opleiding en grote theoretische en praktische kennis van zaken, zo maakt Berkhout duidelijk. Hun werk was een ‘konst’. Vanwege specifieke kennis of bij grote, bijzondere projecten werkten zij ook wel samen. In diverse ‘portretten’ beschrijft de auteur de werkzaamheden van diverse hoveniers. Daarnaast waren er specifieke mensen voor fonteinen en grotten, voor het houden van fazanten en opzichters voor het wild in de diergaarde en de omringende bossen. De hovenier stond in hoog aanzien zoals blijkt uit het feit dat hij deel van de private hofhouding uitmaakte. Hij legde een eed van “getrouwheyd en suyveringe” af en in een akte werden tuin en werkzaamheden beschreven.

Interessant is de persoonlijke betrokkenheid van een aantal mensen uit het Huis van Oranje zoals prinses Amalia van Solms en Willem III die beide een meer dan gemiddelde interesse in tuinen hadden en daarom veel persoonlijke contacten met hun hovenier onderhielden. De tuinen vergden door hun bewerkelijke patronen naar Italiaans voorbeeld veel onderhoud. Er was ook mediterrane en subtropische beplanting.

Verder besteedt de auteur aandacht aan de ontwikkeling van buitenplaatsen waardoor de hovenier een meer zelfstandige beheerdersfunctie kreeg en door de rentmeester werd aangesteld. Ook de “broeikonst” (kweekkas) krijgt aandacht evenals het gereedschap en de salariëring die niet onaanzienlijk was. Hoewel het overwegend een mannelijk beroep was, kwamen er ook wel vrouwen voor.

“Het waren deze hoveniers die… de basis hebben gelegd voor de professionalisering van het vak van hovenier. In de loop van een eeuw hebben zij zich vele nieuwe horticulturele ontwikkelingen en innovaties eigen gemaakt, verfijnd en doorgegeven, van vader op zoon en van meester op leerling. Deze hoveniers hebben recht op een podium en op erkenning. De hoveniers van Oranje hebben hun plek in de tuingeschiedenis meer dan verdiend”.

Met die woorden vat de auteur haar lezenswaardige proefschrift op persoonlijke wijze samen.