"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

I.M.

Vrijdag, 27 november, 2020

Geschreven door: Connie Palmen
Artikel door: Quis leget haec?

Ze ontmoeten elkaar en laten niet meer los

[Recensie] Ischa Meijer behoort voor mij tot een klein gezelschap oorspronkelijke televisiemakers met een eigen signatuur. Je houdt er van of niet, maar voor mij maakten ze televisie die het waard was om naar te kijken. Boudewijn Buch en Theo van Gogh behoren er ook toe. Ik vond lang niet alles goed, maar er gebeurde altijd wat. Eigenlijk heeft het nog lang geduurd voordat ik I.M. van zijn partner Connie Palmen las.

Zij ontmoeten elkaar voor het eerst als Ischa Connie interviewt. Enige tijd later komen ze elkaar toevallig tegen en met deze regels begint het boek:

“Hij sluit de voordeur van de Reestraat af als ik vanaf de Prinsengracht de hoek om kom. We blijven allebei verstard staan, kijken elkaar aan en zeggen niks. Hij wou naar mij toe en ik naar hem, dat weten we. Zonder me van tevoren te waarschuwen wijkt mijn kringspier uit elkaar en ik doe het in mijn broek. Tegenover me spreidt hij zijn benen, grijpt naar zijn kont en roept verbaasd uit dat hij in zijn broek heeft gepoept.”

Dan zit je er wel meteen lekker in, zeg maar. Ze ontmoeten elkaar en laten niet meer los. Het is een heftige verhouding, waarin Ischa genadeloos maar ook zeer liefdevol wordt neergezet door Connie. We kennen allemaal de verhalen over zijn hoerenlopen, de ontrouw, zijn vileine kanten, maar ook zijn onzekerheden, zorgzaamheid, angsten en verdriet worden niet verdonkermaand. Het valt me op dat Connie zich met huid en haar overlevert aan Ischa en meestal accepteert wat hij doet. Af en toe geeft ze even stevig tegengas, maar eigenlijk kan ze geen minuut meer zonder hem.

Boekenkrant

Het boek gaat over hun vele reizen naar de Verenigde Staten, het gaat over zijn alomtegenwoordige ouders, het gaat over hun werk. Connie wordt woest als Ischa persoonlijke ontboezemingen schaamteloos in zijn column De Dikke Man opneemt. Het is fascinerend om te lezen hoe hij het voor elkaar krijgt om het toch te mogen publiceren.

Het zijn twee mensen die ongelofelijk gek op elkaar zijn en elkaars kuren verdragen, omdat ze niet anders kunnen. Hoe het afloopt is duidelijk, en daardoor des te schrijnender als je het boek leest. Daarom als citaat de laatste regels van het boek (niet lezen als je er nog aan wilt beginnen), voor het prachtige In Memoriam dat daarna nog volgt;

“’Jij vindt toch ook dat we goed bij elkaar passen?’
‘Ja.’
‘Ik ook,’ zegt hij. ‘Weet je waaruit ik dat onder meer kan opmaken?’
‘Al zou ik het weten dan zou ik het nog niet zeggen, want ik hoor hem veel te graag praten en zoiets beweren als wat hij nu zegt, dat hij houdt van Amsterdam, maar dat hij iedere keer weer een beetje treurt om het einde van onze reis.'”

“Later zal ik juist dit moment aangrijpen in mijn herinnering om mijzelf de kwelling aan te doen van het onvoorstelbare, om de pijn te hebben van de onwetendheid van het getal van de tijd waarin ik verkeer, omdat het me dan nog ontbreekt aan de gruwelijke kennis dat hij vanaf dat moment nog maar driemiljoenzeshonderddrieënveertigduizendtweehonderd seconden, nog maar zestigduizendzevenhonderdtwintig minuten, nog maar duizendtwaalf uren, nog maar tweeënveertig dagen zal leven.”

Eerder verschenen op Casa Koen

Boeken van deze Auteur: