"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ik kom terug

Vrijdag, 28 november, 2014

Geschreven door: Adriaan van Dis
Artikel door: Daan Stoffelsen

Recht tegen de waanzin in

Het begin van Ik kom terug beschrijft de fysieke worsteling van een zestienjarige met zijn moeder – om een kist. De scène is exemplarisch voor Adriaan van Dis’ nieuwe boek, dat de vervorming van je verleden en het ontstaan van verhalen onderzoekt. Van Dis zelf vertelt en twijfelt en wroet en voelt. En zijn moeder vertelt, door Zeeuwse grond beklemd, naar Indië gegaan, drie liefdes en een oorlog later teruggekeerd – met die kist. Ze is door en door liberaal en zweverig. Ze wordt diep gehaat, ze sterft, maar ze overwint.

Eerlijk zijn

Ik schrijf ‘boek’, want is het een roman? Het staat op de titelpagina, en ja, zegt Van Dis zelf in interviews, hij heeft er regelmatig wat bij verzonnen. Maar dat problematiseert hij nu juist ook in het boek, en daarmee is er genoeg voorbehoud gegeven. Hij spreekt over zijn psychoanalyse, en overlegt met een bevriende therapeute. En hij herneemt zich regelmatig, zichzelf belovend de waarheid recht te doen.

‘Eerlijk zijn. Ik wilde haar openbreken (haar pijn doen, ze moest voelen wat ik voelde, maar dat zei ik niet). Mijn moeder speelde een spel met me. Ze keek van me weg, verstopte sleutels. Hoe moest ik omgaan met zoveel ontkenning? En waarom maakte ik haar zo zwart in de verhalen die ik opschreef?’

Problematischer dan die wat belegen vraag naar fictie of niet is het ontbreken van een stuwende beweging, een verhaal anders dan: moeder sterft en vertelt en ik heb het daar moeilijk mee. Maar, zoals Arjen Fortuin, duidelijk in discussie met Arie Storm (geen roman, en: ‘kitsch’), terecht stelt: als memoir werkt het wel. Dan mág waargebeurd, dan hoeft er niets te stuwen. Je gaat mee in de worsteling, en kiest partij, nu eens voor de schrijver, die immers onrecht is aangedaan, dan voor de moeder, die wel erg hard wordt aangepakt.

Zeeuws-Vlaanderen

En ze heeft een goed verhaal. Nederlands-Indië, jungle, kolonialisme, gemengd met een flinke dosis eenzaamheid. Dus ja, af en toe duiken er andere mannen op. Maar aangenaam gezelschap was überhaupt schaars. Alleen tussen de mannen in de jungle van Nieuw-Guinea, krijgt ze eindelijk gezelschap, ‘een jong officiersvrouwtje, haar man was kapitein, gek van verlangen liet hij haar overkomen’. Een jonge, frisse vrouw, ze drinken een kop thee. Die avond:

‘”’s Avonds hoorde ik luid gillen. Ik zat in de kamer te lezen bij een olielamp, onder een klamboe. Ik durfde niet te gaan kijken. En toen klonk er een schot, ik hoorde iemand roepen, draaide de lamp uit en verborg me in bed, luisterend naar krakende vlonders en stemmen achter de barakken. Aan het ontbijt hoorde ik dat Diana was gewurgd. Door haar man. De kogel was voor hemzelf.”
Ze nam een slok thee en keek voor zich uit. “Jammer. Ik had haar graag beter leren kennen.”‘

Korte, strakke zinnen, recht tegen de waanzin in. Maar die aantrekkelijke gekte beperkt zich niet tot Nederlands-Indië. Op een dijk bij haar Zeeuws-Vlaamse geboortehuis begint moeder opeens te vertellen over de Eerste Wereldoorlog. Een ruiter kwam ’s nachts aan bij de boerderij, vader riep: Werda? En toen werd er geschoten. Een duistere scène – in meerdere opzichten. Geen wonder dat de schrijver zich vragen stelt. ‘Haalde ze huizen, streken en gebeurtenissen door elkaar? Begon ze te dementeren?’

Het is het begin van een wonderlijke afspraak: ‘Jij een verhaal, ik een pil.’ Het is de bevestiging van wat al een paar hoofdstukken lang bezig is: moeder komt los. De kist lijkt open te gaan.

Analyse

Ook bij de schrijver zelf. Terug in Nederland, voor de tweede maal weduwe geworden, de halfzussen het huis uit, gaat moeder zich spiritueel verdiepen. Goeroes, glaasjedraaiers en diëten gaan hun leven bepalen. En haar zoon moet meedoen. Je gaat de haat begrijpen, de achtergrond van die worsteling om de kist. Zoon zelf beschuldigt haar meermalen van wegkijken als zijn vader hem sloeg, maar de geestelijke gevangenis die zijn moeder voor hem bouwde is zo mogelijk nog erger.

De diepe haat is terecht. Dat rafelrandje heeft dit boek ook nodig. Maar Van Dis bouwt het niet uit, hij zwakt het juist af. Zijn twijfels gelden niet alleen haar verhalen.

‘Pas bij het uitwerken van mijn aantekeningen kwam de ergernis boven. Wat een kokette tut. Probeerde ze me met flinke verhalen te verleiden? Waar draaide ze omheen? Over het kamp wou ze niet praten, maar wel flirten met dieven en moordenaars. (Het geweer van haar man bij de hand.) Hoe stoer, maar zolang ik me herinner altijd driedubbele sloten op de deur. Ik voelde meer afstand dan ooit. En door dat besef kwam ze ineens angstig dichtbij…’

Maar ook hemzelf. Het woord ‘eerlijk’ komt zo’n zestien keer voor in het boek, en het gaat vaker over hem dan over haar. Misschien is dit boek niet therapeutisch bedoeld, zo komt het wel over. In ieder geval benoemerig. Ergernis, angst, dat zien we zo ook wel. Ik kom terug balanceert tussen koket en stoer, tussen eerlijke emotie en uitgeschreven kitsch – en daarbij speelt de sympathie voor de verteller een belangrijke rol.

De moeder wint

In de worsteling tussen moeder en zoon is de moeder bij mij aan de winnende hand. Dat heeft ook te maken met hóé ze dingen achterhoudt. Ze houdt geheimen, ze laat het achterste van haar tong niet zien. ‘Ik keek nog eens goed. “Je draagt een kamerjas, was je ziek of zo?” “Ik had een miskraam.” Ze lachte een beetje.’ Of neem die laatste opmerking bij het dubbele moorddrama. Zulke zinnen, verzacht maar krachtig, kort maar zwanger van hele romans op zich, zijn ongetwijfeld het resultaat van Van Dis’ vakmanschap, maar hij gunt ze aan zijn moeder.

Zo is het toch vooral haar verhaal, een verhaal dat zo al een handvol romans waard zou zijn, een donkere Zeeuws-Vlaamse in de Oorlog, een zwetend eenzame in interbellum-Indië, een politiek-maatschappelijke in de naoorlogse decennia Nederland. Een jongere moeder-zoonroman, waarin haar obsessieve getuinier en dominante spiritualiteit een opgroeiend kind beïnvloeden. Maar het zijn, hadden we besloten, memoires van een moeder en een zoon, met al hun beperkingen en charmes.

De moeder wint. De kist keert terug op zijn plek, ongeopend. En zelfs als ze dood is – zelf in een kist verbrand, die associatie roept de eerste scène al op – wint ze. De kist is inmiddels bijna leeg. Niets is er over. Niets fysieks. Van Dis wijdt nog een laatste hoofdstuk aan haar spirituele aanwezigheid na de dood, en aan zijn eerste zinnen, maar het is niet nodig. Het boek volstaat.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Naar zachtheid en een warm omhelzen

Adje doet heel druk

Familieziek

Indische duinen