"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ik, Vondel

Woensdag, 2 mei, 2018

Geschreven door: Hans Croiset
Artikel door: Karin de Leeuw

Een roman als leerboek over de geschiedenis

[Recensie] Hij is bewaard gebleven, de rouwkaart voor Joost van den Vondel. Als ik er naar kijk ontroert hij me. Voor woensdag 8 februari 1679 wordt de lezer (aangesproken met Uwe E.) gebeden ter begrafenis van Joost van den Vondel, oud 92 jaren en bij leven woonachtig op de Singel, over de Warmoesgracht (nu Raadhuisstraat) om half drie precies op die dag in de Nieuwe Kerk. De kaart waarvan ik een afdruk heb gezien is gericht aan Jacob Leeuw, hij wordt tevens verzocht de kist te dragen. In april 1666 schreef Vondel een gedicht ter gelegenheid van het huwelijk van Leeuw met dichters verre nicht, Christine de Flines.

De kaart was een naadloze aansluiting op het boek dat ik net tevoren had uitgelezen: Ik, Vondel. Dat eindigt namelijk met ‘s dichters overlijden. Het was dit boek dat zo tot mijn verbeelding sprak, dat ik wat ging bladeren in mijn geërfde uitgave van Vondels complete werken (een editie uit 1935 bezorgd door Albert Verwey). Daar trof ik de fotokopie van de rouwkaart als bladlegger en het huwelijksgedicht op pagina 877.

Ik, Vondel was eigenlijk mijn eerste echte kennismaking met de dichter. Twee dagen was ik alleen thuis en heb het boek achter elkaar uit gelezen, gezeten in een grote leunstoel met de mooie Verwey-uitgave naast me. Na twee dagen was ik Vondel. Net als de oude man zat ik bij het raam en waande me zo nu en dan aan het Singel, in plaats van in mijn vol geparkeerde straatje. In al mijn jaren als historicus heb ik me vaak mee laten slepen naar een andere tijd, maar deze keer waande ik me echt volmaakt in de zeventiende eeuw. De auteur die mij zo wist mee te slepen in zijn verhaal is een ras verteller: Hans Croiset.

In deze denkbeeldige autobiografie, zoals de auteur zelf het boek heeft genoemd, komt Vondel aan het woord in zijn laatste levensjaren; de jaren waaruit geen geschriften meer bekend zijn. Croiset heeft de ruimte die dat bood opgevuld. De oude man kijkt terug op zijn leven, maar niet systematisch. In flarden en per thema komen zaken voorbij. De conflicten met het stadsbestuur en de ups en down binnen en rond de Stadsschouwburg toen Vondels toneelstukken als Lucifer en Jeptha daar nog werden opgevoerd, houden hem bezig. Het dagboek begint in 1675. In die tijd waren de theaters in Amsterdam gesloten. De autoriteiten vreesden de onrust die door de opvoering van toneelstukken kon ontstaan en verboden ze toen maar helemaal. Na het rampjaar 1672 was de Republiek een kruitvat van tegenstrijdige politieke meningen. Het ging niet aan of een Griekse tragedie of een bijbelse vertelling werd opgevoerd. Alles was politiek, alles kon tot onrust leiden. Wie het boek van Frans-Willem Korsten, A Dutch Republican Baroque heeft gelezen (Besproken bij De Leesclub van Alles op 11 april jl.) begrijpt waarom juist dat zo belangrijk was in de Republiek (Korsten citeert daarbij Hannah Ahrendt). Het feit dat de partij van stadhouder Willem III het volk juist probeerden te depoliticeren leidde in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw tot verschraling van het intellectueel debat. Toneelspelers, hele gezelschappen, zoals dat van Jan Baptist van Fornenbergh vertrokken naar het buitenland. Croiset neemt een conversatie tussen Vondel en deze beroemde toneelleider op in zijn boek.

Boekenkrant

Een andere gast bij de hoogbejaarde man is Constantijn Huygens, de diplomaat en vader van de uitvinder Christiaan Huygens. De levens van deze twee mannen beslaan de hele Gouden Eeuw. Beiden bereikten de leeftijd van negentig jaar Ze kenden elkaar van de Muiderkring, waar ze in de jaren dertig van de zeventiende eeuw te gast waren bij P.C. Hooft. Maar verder verschilden de mannen als hemel en aarde. Huygens was een edelman, jarenlang een van de hoogste diplomaten van de Republiek en iemand die de best denkbare opleiding had genoten in zijn jeugd. Vondel was opgegroeid in een streng, gesloten milieu van uit de Zuidelijke Nederlanden, via Keulen en Utrecht gevluchte doopsgezinden. Voorbestemd om zijn vader op te volgen in de groothandel en winkel voor zijden kousen, had de jonge Joost slechts Franse School mogen volgen en was verder autodidact. Maar de oude Vondel peinst over nog een verschil: beiden mannen kregen vijf kinderen en verloren jong hun echtgenote, zonder ooit te hertrouwen. De kinderen van Huygens zijn het licht van diens oude dag (hoeveel zorgen ze hem ook baren), terwijl Vondel al zijn kinderen overleefde en in zijn laatste jaren slechts een kleinkind over had.

Auteur Hans Croiset is bekend bij het grote publiek als acteur en regisseur, afkomstig uit een beroemde toneelfamilie. Croiset (1935) is op zijn vijfenzeventigste nog een tweede loopbaan begonnen als schrijver van romans. Ik, Vondel is het vierde boek dat van zijn hand verschijnt. Dat de auteur ook een toneelman is, blijkt uit alles. Niet alleen kan het boek zó tot een film of toneelstuk worden omgebouwd, maar ook de taal van Vondel is van een dictie die doet denken aan een goede dialoog op de planken.

Waarschijnlijk kent Croiset het werk van Vondel al zijn hele leven. In ieder geval is hij er vanaf 1979 mee bezig toen hij een toneeluitvoering van de Lucifer voorbereidde. In zijn nawoord geeft hij aan dat hij lang en veel gestudeerd heeft om het werk van Vondel veelvuldig op toneel te kunnen brengen en spreekt hij van Vondel als “onze meest beminde en verguisde dichterprins”.

Vondel is voor Croiset een huisvriend, met wie hij al lang optrekt en van wie hij veel weet. En hij kent het karakter van deze man. Gesloten en een beetje nors, vonden zijn tijdgenoten hem. Wie Ik, Vondel leest begrijpt dat. Door het boek zie ik in de schilderijen en prenten van Govert Flinck en Ph de Koninck werkelijk het gezicht van de dichter. De afstandelijke blik is me nu vertrouwd als de blik van een man die in zijn lange leven over veel heeft nagedacht en steeds meer aan alles is gaan twijfelen, een vluchtelingenkind dat altijd buitenstaander bleef of het nu ging om het regentenmilieu voor wie hij gedichten schreef, over de Muiderkring of over de kerkgenootschappen waartoe hij behoorde. Vondel is voor ons het centrum van de Gouden Eeuw, de naam die naast die van Rembrandt en Michiel de Ruyter genoemd wordt, zelfs door mensen die weinig van geschiedenis weten. Voor Joost van den Vondel zelf was het anders. Hij was altijd een eenling en kon zelfs met zijn eigen familie niet goed over weg. Een lieve, gecompliceerde man, denk ik nu. Iemand die voor zijn vrouw nooit een minnedicht schreef. In het boek blijft hij dromen van een echte grote liefde, M. noemt hij haar: Maria Tesschelschade Roemers Visscher. De hele Muiderkring was hoteldebotel van haar.

Croiset heeft Vondels geslotenheid mooi vorm gegeven met zijn fictieve autobiografie. Hij heeft daartoe een kunstgreep toegepast: hij laat Vondel regelmatig in gesprek gaan met zijn dubbelganger, de andere Vondel, een alter ego die zijn gehannes met de wereld, zwijgend zit te bekijken vanuit een hoek van de kamer. Zo af en toe spreekt de andere Vondel hem aan: doe nou een beetje aardig.

Een historische roman, want dat is dit boek, zegt als het goed is veel over de tijd van de hoofdpersoon, maar verraadt nog meer over die van de auteur. Dat is ook hier het geval. Deze Vondel kijkt aan het eind van zijn leven terug. Hij is van sommige standpunten die hij innam in zijn leven vervreemd. Hij is kritisch over zijn eigen werk, staat lang niet meer overal achter. En daarmee laat Croiset op een slimme wijze enkele problemen, die wij tegenwoordig met Vondels werk hebben, aan de orde komen: het is ons soms te gekunsteld, te bombastisch, hier en daar theologisch dogmatisch. Maar met het zo spreken over zijn werk, wordt Vondel de buikspreker van de hedendaagse auteur van Ik, Vondel. Het effect is mooi: Vondel komt daardoor dichter bij ons.

Ik, Vondel is geen geschiedenisboek, maar het is een prachtige manier om de historie te beleven. En het was voor mij een manier om het oeuvre van Vondel te leren kennen. Wat Croiset in het theater niet gelukt was, toen ik ooit Lucifer bekeek, heeft hij nu voor elkaar gekregen.

–-

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur: