"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ik wil begrijpen

Zondag, 11 december, 2022

Geschreven door: Hans Achterhuis
Artikel door: Arnold Heumakers

Hannah Arendt was een omstreden denker, maar Hans Achterhuis is nog steeds verliefd op haar

In zijn boek over zijn grote filosofische liefde Hannah Arendt verdedigt Hans Achterhuis halstarrig haar theorie over ‘de banaliteit van het kwaad’.

[Recensie] We worden de laatste jaren doodgegooid met Hannah Arendt. Daar kan Hannah Arendt (1906-1975) niets aan doen, het komt door de vele bewonderaars die met haar dwepen. En door het simpele feit dat er sinds kort veel vraag is naar vrouwelijke filosofen van formaat en maar weinig aanbod. Vandaar dat je tegenwoordig nauwelijks een filosofische studie kunt openslaan of je komt de naam Hannah Arendt tegen. In Ik wil begrijpen. De onbekende Hannah Arendt, dweept de tachtigjarige Hans Achterhuis, onze eerste Denker des Vaderlands, niet alleen met Arendt. Hij meldt in de eerste twee hoofdstukken bijna om de andere bladzijde ook dat hij ‘verliefd’ op haar is – gelukkig voor Arendt en voor Achterhuis’ echtgenote ‘Tiny’, zonder dat ze elkaar ooit hebben ontmoet.

Omstreden denker
Nu ging het er tijdens Arendts leven heel wat minder dweepzuchtig en verliefd aan toe. Het is vandaag misschien moeilijk voor te stellen, maar zij was destijds voor velen een omstreden denker. Met name haar verslag over het Eichmann-proces werd haar door menigeen kwalijk genomen. Hoe durfde zij in verband met de organisator van de Endlösung der Judenfrage te spreken van een ‘banaliteit van het kwaad’? Ander twistpunt: haar – zeer negatieve – behandeling van de Joodse Raden in Eichmann in Jerusalem. A Report on the Banality of Evil (1963). Ook haar grote studie The Origins of Totalitarianism (1951) heeft van de vakhistorici de nodige kritiek gekregen en haar bezwaren tegen de staat Israël vielen evenmin bij iedereen in de smaak. Al die kritiek, terecht en onterecht, herstelt het evenwicht weer enigszins en maakt het makkelijker opnieuw oog te krijgen voor de inderdaad bijzondere kwaliteiten van Arendts denken.

Zelfs de ‘verliefde’ Achterhuis beweert zijn idool niet ‘blind’ en ‘totaal’ te bewonderen. Zo is hij het met een van zijn promovendi eens, dat Arendt in On Revolution (1963) ten onrechte geen aandacht besteedt aan de gewelddadige verovering van Noord-Amerika op de Indianen. Maar vaker neemt hij haar in bescherming, bijvoorbeeld tegen critici die haar beschuldigen van ‘eurocentrisme’ – iets wat je volgens Achterhuis in zijn tijd moet zien – of van het verkeerd begrijpen van Eichmann. Vooral diens biograaf David Cesarani moet het ontgelden. Met zijn kritiek op Arendt zou hij er alleen maar op uit zijn geweest een graantje mee te pikken van haar ‘wereldwijde bekendheid’.

Geschiedenis Magazine

Beter dan met deze insinuatie had Achterhuis Arendt kunnen verdedigen met serieuze argumenten waarom zij zich in Jerusalem niet op Eichmann had verkeken. Het cruciale punt is hier: werd Eichmann uitsluitend gedreven door carrière-overwegingen (zoals Arendt betoogt) of was hij, ondanks zijn ontkenning in de rechtszaal, een overtuigde nazi en antisemiet? Het laatste wordt tegenwoordig door bijna iedereen aangenomen, maar niet door Achterhuis, die Arendts idee van de ‘banaliteit van het kwaad’ probeert te redden door het los te koppelen van de persoon van Eichmann. Dat laatste vind ik nog niet zo gek. Op allerlei secundaire medewerkers aan de Holocaust, denk aan bevolkingsambtenaren, politieagenten, typistes, treinmachinisten en dergelijken, lijkt die ‘banaliteit’ namelijk alleszins van toepassing. Alleen niet of veel minder op Eichmann: dat een SD’er in zijn hoge functie géén fanatieke nazi en antisemiet zou zijn geweest, blijft daarvoor te onwaarschijnlijk.

In de ondertitel belooft Achterhuis ons kennis te laten maken met ‘de onbekende Hannah Arendt’. In het hoofdstuk over de banaliteit van het kwaad maken we voornamelijk kennis met een halsstarrige Achterhuis, die de verdediging van Arendt tegen haar critici klakkeloos overneemt.

Invloed echtgenoot
Meer aan onze trekken komen we in het hoofdstuk waarin hij de invloed van Arendts eerste echtgenoot (Günther Stern/Anders) op haar metamorfose van filosofe tot politiek denkster bespreekt, aan de hand van een analyse van Anders’ roman De catacombe van Mollussië (vijftien jaar terug door Piet Meeuse in het Nederlands vertaald). Of in het hoofdstuk over Arendt en de ‘joodse traditie’, waarin Achterhuis nader ingaat op haar ideeën over het antisemitisme, het zionisme en de staat Israël en op haar schatplichtigheid aan de joodse religieuze traditie, overigens zonder haar volmondig een ‘joodse denkster’ te durven noemen – terecht naar mijn idee.

Verder bevat Ik wil begrijpen enkele niet zo heel erg interessante bijdragen over onder andere Arendts pleidooi voor het belang van feitelijke waarheid (een open deur), haar interesse voor verhalen (wie heeft die tegenwoordig niet) en haar waardering van de privésfeer (hooguit verrassend als je haar lofzangen kent op het politieke en dus per definitie publieke ‘handelen’). Wat jammer toch dat het Achterhuis nooit is gelukt zijn ‘grote veelomvattende studie over Arendt’ te schrijven, zoals hij in het voorwoord ruiterlijk toegeeft, want als vervanging stelt deze ‘verliefde’ potpourri toch een beetje teleur.

Eerder verschenen in NRC en op Arnold Heumakers