"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

In de schaduw van meisjes in bloei

Vrijdag, 1 januari, 2021

Geschreven door: Marcel Proust
Artikel door: Dietske Geerlings

Besloten in een handdruk

Over de rijkdom van het handen schudden naar aanleiding van In de schaduw van meisjes in bloei van Marcel Proust 

[Essay] Nu ons een vanzelfsprekende gewoonte in het sociale verkeer, namelijk het handen schudden, dringend wordt afgeraden, is het wellicht een mooi moment om even stil te staan bij de rijkdom van deze gewoonte. Marcel Proust heeft in A l’ombre des jeunes filles en fleurs (In de schaduw van meisjes in bloei), het tweede deel van zijn A la recherche du temps perdu, een prachtige verhandeling geschreven over wat er allemaal in deze handdruk te vinden is.
Bij Proust rol je haast onvoorbereid zo’n verhandeling in, want ineens is daar het moment dat de ik-persoon het ‘fretspel’ gaat doen met een aantal jonge meisjes met wie hij heeft kennisgemaakt, terwijl hij net nog langere tijd stil stond bij zijn ervaring van de verschillende stembuigingen van de meisjes, die voor hem steeds een nieuw licht werpen op de persoonlijkheid van de dames. Tijdens het fretspel bevinden zij zich in een klein bosje boven de kust. Het spel bestaat eruit dat een van de spelers (de ‘fret’) moet ontdekken wie van de tegenspelers de ring in zijn hand heeft. Hij moet dus proberen de ring te onderscheppen.
Alvorens Proust overgaat tot het beschrijven van het spel, staat hij even stil bij de verschillende handen van de meisjes. Hij verlangt ernaar de handen van Albertine aan te raken. Toch geeft hij aan dat haar handen niet per se de mooiste zijn die hij ooit heeft gezien. Die van een van de andere meisjes, Andrée, zijn bijvoorbeeld veel dunner en fijner van vorm, en leiden een eigen leven: 

[…] een leven dat weliswaar aan het gezag van het meisje gehoorzaamde, maar zich onafhankelijk afspeelde: ze gingen dikwijls voor haar uit liggen als nobele windhonden, rekten zich loom, leken in gepeins verzonken maar strekten plots een kootje, reden waarom Elstir studies van haar handen had gemaakt.”

De handen van Albertine zijn molliger:

Boekenkrant

“[…] gaven bij een handdruk eerst heel even mee en boden dan weerstand, wat een heel speciale sensatie gaf. Bij het drukken van Albertines hand ervoer je een sensuele zachtheid die als het ware in harmonie was met haar roze, naar lichtpaars neigende huidskleur. Het was alsof die druk je tot diep in het wezen en de zinnen van het meisje liet binnendringen, net als de klankkleur van haar lach, die even schaamteloos was als het koeren van duiven of een bepaald soort kreten. Ze was zo’n vrouw die je met zoveel plezier de hand drukt dat je de beschaving dankbaar bent dat het ‘shake hands’ tussen jongemannen en meisjes die elkaar aanspreken daardoor tot een toegestane handeling is gemaakt.”

Hier brengt hij de sensatie die hij ervaart, in verband met de regels van de beschaving. Ineens realiseert hij zich dat het net zo goed had kunnen zijn dat de willekeurige beleefdheidsregels deze handdruk hadden vervangen door een ander gebaar, waardoor hij dan iedere dag Albertines ongrijpbare handen had moeten bekijken “met net zoveel zin om hun aanraking te leren kennen als ik er nu naar snakte om de geur en smaak van haar wangen te proeven.” Dat diezelfde regels van de beschaving ertoe kunnen leiden dat het vanwege gezondheidsredenen niet verstandig is elkaar de hand te schudden, had Proust, laat staan zijn personage, toen niet kunnen vermoeden. De ik-persoon mijmert nog een poos verder hoe graag hij in het spel de buurman van Albertine wil zijn, want

“[…] hoeveel tot dusver uit verlegenheid verzwegen bekentenissen en liefdesverklaringen had ik niet kunnen toevertrouwen aan een handdruk! En hoe gemakkelijk had zij van haar kant door een tegendruk kunnen laten merken dat ze erop inging! Wat een gevoelsband tussen ons, wat een kans op genot! In de paar minuten die ik naast haar zou doorbrengen kon mijn liefde meer vooruitgang boeken dan sinds ik haar had leren kennen.”

Uiteindelijk houdt hij het niet meer uit, beseft dat het spel vast al bijna afgelopen is, en laat zich de ring afpakken, zodat hij als fret in de kring van de spelers mag staan en dan nauwlettend de buurman van Albertine in de gaten houdt, zodat hij hem de ring kan afnemen en diens plaats innemen. Ondertussen vermaken de meisjes zich om zijn onnozelheid: hoe is het mogelijk dat hij de ring nog niet weet te onderscheppen? De ‘ik’ wacht zijn kans af en op het moment dat de ring bij de buurman van Albertine is, slaat hij toe, en neemt zijn plaats in.
Wat blijkt? Hij is veel te verlegen om volop te kunnen genieten van zijn nieuwe plaats:

“Een paar minuten eerder benijdde ik die jongeman als ik zijn handen over het touw zag glijden en elk ogenblik die van Albertine aanraken. Nu ik aan de beurt kwam bleek ik te verlegen om contact te zoeken en te opgewonden om het te ondergaan en was ik alleen nog maar in staat het harde, pijnlijke bonzen van mijn hart te voelen.”

Even later voelt hij de lichte druk van Albertines hand tegen de zijne, “een streling van haar vinger die onder mijn vinger gleed”, en heel even verkeert hij in de veronderstelling dat zij het spelletje gebruikt om hem te laten weten dat ze hem heel graag mag, maar helaas tuimelt hij direct van het toppunt van zijn vreugde als hij haar woedend hoort sissen dat ze al de hele tijd die ring aan hem probeert door te geven. Hij duizelt van verdriet, laat het touw los, moet zijn plek weer afstaan, en is het mikpunt van de spotlust van de meisjes.

Deze uitgebreide beschrijving van de overrompelende sensatie die de lichte aanraking van elkaars handen kan oproepen, kan de lezer, najaar 2020, in lichte weemoed achterlaten: wat moeten wij niet allemaal ontberen, nu onze onderlinge afstand minimaal anderhalve meter beslaat?

Eerder verschenen op Met de neus in de boeken

Boeken van deze Auteur:

Zeewind op het platteland

In de schaduw van meisjes in bloei

Op zoek naar de verloren tijd

Sodom en Gomorra

De kant van Guermantes