"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

In het vlees

Dinsdag, 25 april, 2023

Geschreven door: Roelof ten Napel
Artikel door: Kiki Coumans

Veeldenker

[Recensie] Het lezen van In het vlees van Roelof ten Napel is een bevreemdende ervaring. Wie de bundel openslaat, waant zich in een soort vergane sonnettenstad: het grootste deel van de omvangrijke bundel bestaat uit 140 sonnetten – bijna de omvang van Baudelaire’s Fleurs du mal – die a-chronologisch door elkaar zijn geplaatst en daardoor wel iets hebben van de resten van een Romeinse stad: het zijn gehavende, afgebrokkelde sonnetten, met onregelmatige, vaak korte versregels die de rijmende eindwoorden meestal niet halen (en als ze die halen, rijmen ze niet). Zou deze vorm zijn ontstaan uit drang – of noodzaak –om te breken met de conventies? Het wordt niet echt duidelijk.

Filosofische bedankten
Onderweg naar de inhoudsopgave – om je als lezer op enig moment te oriënteren in de kriskras door elkaar geplaatste gedichten (in de inhoudsopgave staan ze wél op volgorde) – komt de lezer langs de verantwoording, waarin en flink aantal filosofische bedankten staat: Levinas, Kierkegaard, Wittgenstein, Musil, Augustinus. Het is duidelijk dat de dichter zich royaal heeft verdiept in de wijsheden van anderen. Toch wordt ook het ‘leven zelf’ bedankt, in de vorm van ‘de vakantie met de familie van mijn vriend’.

Het motto van de bundel is, in koeienletters gedrukt, Emily Dickinsons regel: ‘The spirit lurks within the flesh’, waar in de gedichten veelvuldig op wordt gevarieerd, en die zelfs tot de titel van de bundel heeft geleid. In de gedichten komt de combinatie geest-lichaam aan de orde in de vorm van denken en lezen over lichamelijkheid, en een overheersend thema daarbij is pijn:

“hoe zit het met de pijn van heiligen?

is het toeval dat ze zichzelf onderwerpen
aan dagritmes leed? of is pijn een sluipweg
waarlangs je in leven kunt blijven
zonder al te veel aanwezigheid?”

Boekenkrant

Cerebraal
Maar het paradoxale is dat deze bundel die zich zo op het ‘vlees’, op het lichamelijke richt, juist uitermate cerebraal is, ik zou haast zeggen: anti-lichamelijk.Er wordt heel wat bespiegeld en (af)gevraagd enalles wordt gevat in filosofische overpeinzingen:

“wat moet worden gedacht is een pijn die aan alles voorafgaat,
zelfs aan welke god dan ook —
de taak van het denken is bedenken dat pijn er al eerder was,
alsof pijn de eerste plaatsnaam is,”

Deze aanpak vraagt veel van de lezer – of juist weinig, want dit werk lijkt zich niet tot de lezer te richten, lijkt er zelfs nauwelijks rekening mee te houden (het woord ‘ik’ komt niet toevallig een duizelingwekkend aantal keren voor). Dat zou geen probleem zijn als de gedachtegangen niet zo particulier waren en de beelden niet zo schaars. En muziek, zingende zinnen, zo goed als absent. Waar is de poëzie eigenlijk in deze gedichten? Als die er is, houdt ze zich goed schuil, ‘lurking’, als in het citaat van Dickinson.

Particuliere zoektocht
De bundel betreft een wel erg particuliere zoektocht, die vooralsnog niet meer biedt dan de vragen en (voorlopige) antwoorden van de ik. Hier en daar kan ik als lezer een inzichtje oppikken dat door deze veeldenker is voortgebracht. Maar hij biedt mij als welwillende lezer niets waar ik me aan kan laven, in mee kan voelen, me door kan laten verrassen of kan laten meeslepen. Ik lees over pijn, maar ikvoel er niets bij, en ik kan me niet verplaatsen in de ik omdat de dichter ‘filosoofs’ praat, geen doorleefde of beeldende taal. De dichter van deze regels lijkt te zeer in zichzelf gekeerd om de lezer in deze bundel iets te kunnen geven, iets op hem over te dragen.

Misschien is deze benadering een direct gevolg van het losmakingsproces waar Woedeboek (een bundel waarin meer ‘wereld’ aanwezig was) van getuigde: nadat een god en de daarbij behorende leefwijze gedag is gezegd, is er wellicht een spirituele leegte ontstaan. De stuttende gedachte van de bundel, ‘The spirit lurks in the flesh’, moet dan een hoopgevende zijn: als wijsheid nu eens in je eigen lichaam te vinden is? Als je zelf nu eens de controle hebt over het denken en het zingeven?

Maar om tot poëzie te komen is het misschien nodig die controle ook weer los te laten en het vlees (het niet-rationele,het intuïtieve, het beeldende) wat meer zijn gang te laten gaan in de taal.

Eerder verschenen op Poëzieclub

Boeken van deze Auteur: