"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wereldcrisis

Woensdag, 23 februari, 2022

Geschreven door: Geoffrey Parker
Artikel door: Marnix Verplancke

In de zeventiende eeuw was natuurlijk geen enkele samenleving democratisch in de hedendaagse zin”

In de zeventiende eeuw bereikte de Kleine IJstijd zijn hoogtepunt. Oogsten mislukten, ziekten maakten talloze slachtoffers en wereldwijd sleepten de oorlogen zich langzaam voort. Behalve in Japan, zo blijkt. Historicus Geoffrey Parker schreef er een boeiend boek over: Wereldcrisis

[Interview] In 1639, 1640 en 1641 mislukte de oogst in Ierland. Vooral in de provincie Ulster, waar de tegenstelling tussen de katholieke boeren en de protestantse landeigenaren het grootst was, gaf dit aanleiding tot onlusten. In 1641 was de nooddruft zo groot dat er zelfs een regelrechte opstand uitbrak, waarbij nogal wat landeigenaren een kopje kleiner werden gemaakt. Oogsten mislukten wel eens vaker in die tijd, maar dit was anders. Het klimaat was aan het veranderen zag men, het werd kouder, natter ook, en de landbouwopbrengsten namen geleidelijk aan af.

De klimaatwijziging die in een golfbeweging van midden vijftiende tot midden negentiende eeuw plaatsvond en haar hoogtepunt rond 1700 kende noemen we ietwat overdreven de Kleine IJstijd. Ietwat overdreven omdat het slechts over een gemiddelde temperatuurdaling van twee graden ging, maar er zaten ook uitschieters tussen die er bijvoorbeeld voor zorgden dat in 1618 de Bosporus dichtvroor, wat men nog nooit had meegemaakt.

Volgens historicus Geoffrey Parker kon het niet anders of zulke gebeurtenissen, en dan vooral de mislukte oogsten, moesten ook politieke en militaire gevolgen gehad hebben, en dus ging hij – intussen een jaar of twintig geleden – op onderzoek uit. De geschiedenis van een land of streek natrekken mag heel wat tijd vragen, die van de hele wereld uitpluizen op mogelijke gevolgen van de klimaatverandering is niet meer of minder dan een staaltje van het bovenstebeste monnikenwerk. Maar Parker heeft er zich van gekweten en Wereldcrisis is het resultaat, een monumentale studie waarin hij van Europa tot Japan en van Amerika tot Afrika nagegaan heeft wat er in de zeventiende eeuw gebeurde, toen de Kleine IJstijd crescendo ging.

Pf

“Volgens aardwetenschappers zijn er drie redenen waarom dat net toen was,” vertelt Parker, “Opeens bleken er geen zonnevlekken meer voor te komen, nog een paar per jaar, terwijl dat er normaal zo’n honderd zijn, was er een grote toename van het el nino-fenomeen en zagen we veel meer vulkaanuitbarstingen dan gewoonlijk, waardoor de aarde afkoelde. Of die drie verband hielden met elkaar weten we echter niet.”

De Kleine IJstijd leidde tot honger, ziekte en een significante bevolkingsafname, toont u in uw boek, maar vooral ook tot heel veel oorlogen. Dat verergerde de situatie toch alleen maar?

“Het was inderdaad een volstrekt verkeerde reflex, maar je ziet hem overal opduiken. En wat vooral opvalt is dat die oorlogen heel lang aansleepten. Neem bijvoorbeeld de Dertigjarige Oorlog (1618 – 1648), waar zowat heel Europa bij betrokken was, die tussen de 4,5 en 8 miljoen doden maakte en in Duitsland tot een bevolkingsafname van 25 tot 40% leidde. In China woedde toen de oorlog tussen de Mantsjoes en de Ming die veertig jaar duurde en eveneens in 1618 begon en in India sleepten de burgeroorlogen zich ook eindeloos verder. Onrechtstreeks was dat een gevolg van de klimaatverandering. Die zorgde immers voor grote tekorten, bijvoorbeeld wat voedsel betrof. Daardoor was het voor de strijdende partijen moeilijker om een overwicht te behalen. Niemand was in staat te winnen, maar een verlies slikken kon natuurlijk evenmin, waardoor de strijd eindeloos aansleepte en de voorraden nog meer aangesproken dienden te worden.”

De Kleine IJstijd was dus minder de oorzaak van de crisis dan wel een katalysator ervan?

“Hij vergrootte de miserie veroorzaakt door de wil van de heersers om oorlogen uit te vechten. Dat het ook anders kon, bewijst Japan, dat expliciet oorlogen vermeed. Het zeventiende-eeuwse Japan reageerde zoals een hedendaagse staat zou doen wanneer die geconfronteerd zou worden met een existentiële crisis. Het Tokugawa-shogunaat was er expliciet op uit om oorlogen te voorkomen, zowel intern als extern. Minstens twee keer zijn buitenlandse machten naar de Japanse hoofdstad Edo gereisd, vandaag Tokyo, met de vraag om samen een oorlog te beginnen. De Chinese Ming stelden voor om samen tegen de Mantsjoes te strijden. De reactie van de shoguns was dat ze ook niet tuk waren op die Mantsjoes omdat ze hen deden denken aan de Mongolen die Japan vierhonderd jaar eerder aangevallen hadden, maar dat ze te veel zorgen hadden met de verhongerende bevolking thuis om daar op in te gaan. Een beetje later kwam de Nederlandse VOC met een gelijkaardig voorstel. De Spanjaarden staan zwak, zeiden ze, laat ons samen hun Filipijnen veroveren. Op zich was dat geen slecht voorstel. De Filipijnen lagen op amper 600 kilometer van Japan, maar opnieuw sloegen de shoguns dit voorstel af. Dat zou geen enkele Europese monarch gezegd hebben. ‘Natuurlijk,’ was hun reactie geweest, ‘we geven die Spanjolen een flink pak rammel.’ En dat was ook zo tragisch aan de Europese reactie. Filips IV vocht zijn hele carrière en kon met zo ongeveer niemand vrede sluiten, wat je net zo goed over Lodewijk XIV zou kunnen zeggen, of over de Chinese Mantsjoes in feite. Nadat ze het noorden van China op goed drie maanden helemaal hadden veroverd, gingen ze een bondgenootschap aan met de zuidelijke Ming-machthebbers. Ze kregen het hele gebied op een schaaltje aangereikt, maar dat was niet voldoende. Ze eisten van de Ming dat ze Mantsjoes zouden worden. Ze dienden hun hoofd te scheren en hun nekharen in een vlecht op de rug te dragen. Dat is echt onze traditie niet, zeiden die Ming, en dus weigerden ze en kwam er een oorlog van die veertig jaar duurde.”

Speelde religie ook geen grote rol in Europa, en dan meer bepaald de strijd tussen katholieken en protestanten?

“In Japan was dat inderdaad geen factor van belang. Daar heerste toen net als vandaag een combinatie van shintoïsme en boeddhisme. Op christenen hadden ze het niet zo begrepen. Die belandden steevast op de brandstapel, zeker katholieken die per se iedereen wilden bekeren. En zo streng waren ze op ieder vlak. Japan kwam de Kleine IJstijd zo goed door omdat het draconische maatregelen nam. Het land werd afgesloten van de buitenwereld en volgden strenge regels. Toen de Tokugawa bijvoorbeeld ontdekten dat sommige handelaren speculeerden met voedsel, werden die gewoon onthoofd. Rijst was alleen nog om te eten en wie er sake van maakte werd gestraft. En ook wat de bevolking dacht werd nauwlettend in het oog gehouden. Buitenlandse teksten waren verboden uitgezonderd een aantal Nederlandse technische die in Nagasaki vertaald werden door professionele tolken. De shoguns voorden de absolute dictatuur in, maar dat redde hen wel.”

Het lijkt wel een quarantaine.

“Ja, toen wist men wel weg met een dreiging. In de zeventiende eeuw werden twee ziekten bedwongen, de pokken en de pest. Mensen hadden er toen geen enkel probleem mee om hun vrijheid in te wisselen tegen bescherming. De overwinning op de pokken gebeurde in China. De Mantsjoes waren niet immuun voor die ziekte. Zij kwamen uit de steppe en leefden vrij solitair. Eens in het dichtbevolkte China vielen hun generaals als vliegen, zelfs de keizer stierf. Wat men toen wel al wist is dat wanneer je een openingetje maakte in de huid en daar een kleine hoeveelheid pokkenvirus in aanbracht je levenslang beschermd was tegen besmetting. Dus onderwierp de keizer zijn slaven aan die behandeling en toen hij zag dat ze niet stierven ook zijn manschappen en tenslotte zijn familie en zichzelf. Rond diezelfde tijd werd in Europa het quarantainesysteem opgezet tegen de pest. Toen Londen in 1665 getroffen werd, legde men een cordon sanitaire aan rond de stad en verhinderde men dat de rest van het land ook getroffen zou worden. En het werkte.”

Zagen de Europese machthebbers dan niet dat hun oorlogen nefast waren voor het welzijn van iedereen?

“Nadat Europa zichzelf de dieperik in had gevochten tijdens de Dertigjarige oorlog, flakkerde in de jaren 1650 en 1660 het idee van een godsdienstoorlog opnieuw op, maar het werd al gauw van tafel geveegd als ondoenbaar. Dit mocht niet opnieuw gebeuren. En dus zag je dat de nauwste bondgenoten van de calvinistische Willem III van Oranje lutheranen en katholieken waren. Ze willen een politieke oplossing zien in Europa en geen religieus gehakketak. Politiek en religie werden losgekoppeld van elkaar, ongetwijfeld het resultaat van de crisis. En men wilde ook best wat autocratie aanvaarden in ruil voor vrede. Toen Willem III in 1688 Engeland binnenviel, stuitte hij op geen enkele weerstand. De Engelsen wilden gewoon niet meer vechten. En dus konden de Nederlanders zonder slag of stoot Londen innemen en bevelen dat de Engelse troepen minstens twintig mijl van die stad af moeten blijven. Alles is beter dan een nieuwe burgeroorlog, redeneerde men, zelfs een autoritair regime. Je zag het ook in het Frankrijk van Lodewijk XIV. Na de Fronde, de reeks burgeroorlogen die het land teisterden tussen 1648 en 1653 stapte hij het toneel op, zei hij dat de speeltijd voorbij was en iedereen gehoorzaamde.”

Er wordt wel eens beweerd dat de invoer van zilver en goud in Europa in de zeventiende eeuw voor een nooit geziene inflatie zorgde en dat dit de crisis nog extra aanzwengelde. Juist?

“Ik denk dat dit niet echt heeft gespeeld. Veel belangrijker was de flink uit de hand gelopen bevolkingsaanwas. Na een eeuw vol burgeroorlogen was de bevolking van Japan in 1600 teruggelopen tot zo’n 12 miljoen. Het land beschikte daardoor over een demografisch kussen dat heel wat groei aankon. In Europa en zeker in China was daar geen sprake van. Iedereen die het land bezocht had het over het immense aantal mensen dat er woonde. De Portugese jezuïet Alvaro Semedo, die in de jaren 1630 in de Jiangnan-streek verbleef beschreef hoe dorpen en steden er gewoon in elkaar overgingen. Men schat dat er toen 1200 personen per 2,5 vierkante kilometer woonden terwijl dat vandaag in de drukst bevolkte gebieden op aarde niet meer is dan 1000. De stukjes grond waarop families landbouw bedreven werden steeds kleiner. Laat daar een Kleine IIstijd op los en je zit met hongersnood.”

Ziet u hier een parallel met vandaag?

“Het is moeilijk om die niet te zien. De wereldbevolking blijft angstwekkend snel toenemen. Er komt een moment waarop het moeilijk wordt om iedereen te voeden, zeker als het klimaat roet in het eten gaat gooien. De Syrische vluchtelingenstroom was het gevolg van de burgeroorlog, maar waarom brak die uit? Omdat vijf jaar droogte tot mislukte oogsten had geleid. De prijzen stegen, een deel van het volk begon te morren, er werd geweld gebruikt en in 2015 zat je met een vluchtelingenstroom van miljoenen mensen. Er zijn in feite maar drie mogelijke reacties op voedseltekorten. De eerste is niet langer kinderen op de wereld zetten, zoals de Japanners in de 17e eeuw deden, toen er op grote schaal infanticide werd gepleegd. Mabiki, werd het genoemd, wat een term uit de rijstbouw is voor het uitdunnen van de opschietende rijstplantjes. Je haalt er een groot deel uit zodat de overblijvende plek hebben om te groeien. De tweede mogelijkheid is dat je de zwakkeren laat sterven omdat ze niet kunnen overleven op de kleinere voedselrantsoenen, en de derde is migratie. Dat was in de zeventiende eeuw zo en dat is vandaag nog steeds zo. Vorige week werd er voor de kust van Florida nog een bootje gevonden met 38 lijken, de meesten afkomstig van Haïti en de Dominicaanse Republiek. Die mensen willen een beter leven en denken dat alleen in Amerika te kunnen vinden.”

De zeventiende eeuw was toch ook de eeuw van Galileo, Descartes, Bacon en de groei van de wetenschap?

“Natuurlijk. We weten dat er in de tweede helft van de zeventiende eeuw minder zonnevlekken voorkwamen doordat Galileo in 1609 of 1610 de telescoop uitvond en meteen exemplaren van zijn uitvinding naar bevriende wetenschappers begon te sturen. Zij deden observaties en noteerden wat ze zagen. Het idee groeide dat kennis de mens vooruit kon helpen en het begon allemaal met een meer dan normale interesse in mest. Die kon de landbouw immers grotere opbrengsten bezorgen. Waar begon Robert Boyle (1627 – 1691), de man die algemeen gezien wordt als de grondlegger van de chemie zijn carrière mee? Met de studie van mest. En de reden daarvoor is niet ver te zoeken natuurlijk. Als je om je heen mensen ziet sterven van de honger omdat de oogsten mislukken, ga je nadenken over een oplossing. De wetenschappelijke revolutie is dus het gevolg van de hongersnood veroorzaakt en vergroot door de Kleine IJstijd. In Engeland, de Nederlanden en het noorden van Frankrijk floreerde toen ook het idee van kennisuitwisseling. Wetenschappers verenigden zich in academies die met elkaar communiceerden door middel van nieuwsbrieven. Henry Oldenburg, een Duitse vluchteling, begon bijvoorbeeld met een nieuwsbrief die tot in Zweden en het Ottomaanse Rijk gelezen werd en later zou uitgroeien tot de Philosophical Transactions of the Royal Society. Er stond nieuws in over experimenten, over zuiver theoretische wetenschappelijke, maar ook over meer toegepaste wetenschap gericht op het beter maken van het dagelijks leven beter.

Was Europa hierin anders dan de rest van de wereld?

“Tot op zekere hoogte zag je het ook in China, India en Japan, waar het idee van praktische kennis een voedingsbodem vond. Ook daar zag je dus een nieuwe kijk ontstaan op het oplossen van problemen, al was er minder oog voor het puur theoretische. Volgens sommige historici is dat het moment waarop Europa en Azië een andere weg ingeslagen zijn. Europa stond meer open voor wetenschap, kreeg daardoor een economisch voordeel en kon een overwicht halen.”

Kwam dat ook niet doordat Japan een gesloten samenleving was geworden, een perfect verweer tegen de crisis, maar een handicap in tijden van voorspoed?

“In Engeland en de Nederlandse Republiek heerste inderdaad ideeënvrijheid. In Japan niet. Een autocratisch systeem werkt grandioos goed als het de juiste oplossing voor het juiste probleem heeft. Alleen heeft het dat maar zelden omdat het vast zit in een strak denkkader. Er was geen enkele bereidheid om naar mensen te luisteren in Japan.”

Ook al lijkt onze democratie dus soms wat onbeholpen en worden we wel eens ongeduldig van het trage democratische proces, het is nog altijd beter dan een autocratische staatsstructuur?

“Absoluut. In de zeventiende eeuw was natuurlijk geen enkele samenleving democratisch in de hedendaagse zin. Zowel Nederland als Engeland werden toen door een paar duizend mensen bestuurd. Een kleine groep dus, maar die was wel bereid om naar anderen te luisteren, en dat was een groot verschil met een eeuw eerder. Toen was de macht nog in handen van een paar mensen. In Japan zag je die evolutie niet. Het land bleef twee eeuwen lang gesloten en met ijzeren hand bestuurd door de shoguns. Het was bevroren in de tijd, tot de Amerikanen in 1853 aankwamen met een paar zware oorlogsschepen en de shoguns omvielen. Op korte termijn had het Tokugawa-regime gewerkt en had het voor twee eeuwen vrede gezorgd, wat een wereldrecord is. Dat heeft geen enkel regime hen nagedaan, maar het betekende op lange termijn ook zijn ondergang.”

En wat kunnen we daar uit afleiden voor de aanpak van de huidige klimaatcrisis?

“Dat een gewaarschuwd man er twee waard is, zoals het spreekwoord wil. Het is goedkoper om je voor te bereiden op iets dan dat niet te doen en achteraf de brokken bij elkaar te moeten vegen. Kijk naar de Thames Barrier of de Nederlandse Deltawerken. Die zijn er gekomen na de watersnood van 1953. Er is dertig jaar aan gebouwd, maar beide systemen zijn al vaak gebruikt. Iets uit het verleden leren is dus echt wel mogelijk, alleen moet je nadien ook gevolg geven aan wat je geleerd hebt. Hetzelfde geldt voor de klimaatwijziging van vandaag. We weten wat er op ons afkomt. Tijd om de daad bij het woord te voegen dus.”

Geoffrey Parker (Nottingham, 1943)
Na zijn studie geschiedenis aan Cambridge University bouwde hij een academische carrière uit in de VS, waar hij achtereenvolgens hoogleraar werd aan de University of Illinois, Yale en momenteel Ohio State University.
Zijn bekendste werk is The Military Revolution: Military Innovation and the Rise of the West, 1500 – 1800) uit 1988, waarin hij op zoek ging naar de specificiteit van de westerse oorlogvoering: technologie, discipline, traditie, innovatie en een uniek systeem van financiering.
Zijn vorig jaar verschenen Karel V, Landsheer van de Nederlanden, Habsburgs wereldheerser wordt algemeen beschouwd als de beste biografie van Keizer Karel.
Parker is Fellow of the British Academy en Corresponding Fellow of the Royal Society of Edinburgh. In 2005 kreeg hij een eredoctoraat aan de Katholieke Universiteit Brussel.

Eerder verschenen in de Morgen