"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Japi en Bavink en de doorbraak van de moderne kunst

Donderdag, 7 april, 2022

Geschreven door: Ype Koopmans
Artikel door: Chris Reinewald

De strevingen van aardige jongens op zolder van de Tweede Jan Steenstraat 82

[Recensie] Zelfs na het lezen van Lieneke Frerichs’ uitputtende biografie over meester-novellist Nescio blijft de herkomst van zijn belangrijkste karakters Japi, ‘den uitvreter’ en de schilders Bavink en Hoyer raadselachtig.

Al in 2013 kwam Ype Koopmans, toen aankomend, nu teruggetreden museumdirecteur van MORE in Gorssel, met overtuigende gissingen over hun identiteit. Zijn boekje verdient – vanuit de ramsj – een tweede kans.

Afsluitend erkent Koopmans dat zijn “ontsleuteling van de personages Japi, Bavink en Hoyer “ingaat tegen het […] standpunt dat men fictie – los van de identiteit van de schrijver –  op zichzelf moet zien en beoordelen.” Gelukkig voor de lezer kon Koopmans dat standpunt niet volhouden bij Nescio (J.H.F. Grönloh, geen directe familie van de zangeres Anneke).

Ruimhartig geeft hij toe dat aan zijn verhaal een “zekere onbewijsbaarheid” kleeft. Dat mag zo zijn, Koopmans’ onderzoek leverde wel een overtuigend, goed leesbaar en fijn geïllustreerd boekje op dat literatuur met kunstgeschiedenis vermengt. Minutieus reconstrueert hij de microkosmos van de Amsterdamse kunstwereld tussen 1900 en 1920 met beginnende kunstenaars, dichter(tje)s en erom heen hangend journaille. Dikdoenerij, jaloezie, geveins, deceptie: essentieel voor elke kunstenaarsgroep.

Heaven

Prachtig Nescio-citaat: “Zeg eens, kun jij geen schilderijencriticus worden? Dan doen we samen. Ik heb al een mooi woord voor je. Strevingen. Dat heb ik ergens gelezen.”

Koopmans weet ook waar: uit een in memoriam over de vergeten Larense School-schilder ‘Emanuel’ Samson Van Beever,  gestorven voor hij internationaal zou doorbreken. Nescio associeer je vooral met Amsterdam-Oost, meer precies de buurt rondom het Oosterpark. Daar hingen de ‘Titaantjes’ op warme zomeravonden loom tegen het hek en droomden hardop over hun artistieke ambities. Alles om maar geen handarbeider, huisvader of kantoormannetje te worden.

Aan de bebouwde zijde van het Oosterpark bevindt zich op huisnummer 82 het Witsenhuis, waar de schilders Willem Witsen en Isaac Israels hun ateliers hadden. Ook de Franse dichter schrijver Paul Verlaine logeerde er. Witsen liet zijn huis, inclusief rond spokende weduwe, na als schrijversresidentie, wat het nog steeds is.

Ondanks de nabijheid blijft dit atelierhuis bij Nescio ongenoemd. De daar actieve schilders waren inmiddels te beroemd om mee in contact te treden. Wel een rol speelt de Pijp, de toen nieuwe buurt achter de Rijksakademie aan de Stadhouderskade in zuid. Aan de Tweede Jan Steenstraat werkten de jongere schilders Leo Gestel en Jan Sluijters op hun zolderateliers. Ze gaven er ook feestjes, te zien op de foto’s die een bevriend professionele fotograaf er maakte. Karikaturale portretkrabbels van de aanwezigen tonen het vrolijk zootje ongeregeld zoals de Titaantjes. Sluijters schilderde de zolder vaak, ook met de lege wijnflessen van de nacht ervoor. 

Uit meerdere drinkebroers distilleerde Nescio Japi, Bavink en Hoyer. De nietsnuttende, profiterende rijkeluiszoon, de getalenteerde mislukkeling en de tweederangs carrièremaker bestonden dus echt maar bereikten nooit zo’n statuur als Sluijters, Gestel, Mondriaan, Van der Hem, Bendien of Rädecker. Toch zouden de Titanen van de Nederlandse moderne kunstgeschiedenis nooit bestaan hebben zonder die aardige jongens, die Titaantjes in de marge.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles en Alleroogen