"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Je zult terugkeren naar Región

Vrijdag, 17 maart, 2023

Geschreven door: Juan Benet
Artikel door: Nico van der Sijde

Formidabel Faulkneriaans proza, vol intense verbijstering over de redeloosheid van ons leven en lot

[Essay] De Spaanse schrijver Juan Benet (1927-1993) werd door o.a. zijn landgenoot Javier Marias geroemd als een van de allergrootsten, maar hij is binnen en buiten Spanje toch maar weinig bekend. In Nederland zijn alleen zijn intrigerende fabels vertaald, zijn prachtroman In de schemer, en het schitterende Een graf/Numa, een legende. Die beide laatste boeken bejubelde ik uit volle borst, daarbij luidkeels verlangend naar meer Benet in Nederlandse vertaling. Dat verlangen is nu ingelost met Je zult terugkeren naar Región, Benets denderende romandebuut dat bekend staat als een van de vernieuwendste teksten uit de moderne Spaanse literatuur. Welnu, dat geloof ik subiet. Sterker nog: dit is naar mijn smaak een regelrecht meesterwerk, dat de andere in het Nederlands verschenen Benets zelfs nog overtreft. En die Benet was echt een genie!

Intens
Nee, niet iedereen zal houden van dit kolkend intense, van verbijstering doordesemde, en voortdurend in sferen van redeloosheid en mistige schemering tastende proza. Maar voor liefhebbers van Faulkner – of van Faulknerianen als Garcia Marquez, Vargas Llosa, Juan Carlos Onetti of Claude Simon – lijkt mij dit boek een ‘must’. Persoonlijk vond ik Je zult terugkeren naar Región zelfs net zo overweldigend als Faulkners Absalom, Absalom!, terwijl zowel die schrijver als dat boek al jaren tot mijn ultieme topfavorieten behoort. Veel dank en een diepe buiging voor M. Vanderzee, die het kolkende en barokke Spaans van Benet in oogverblindend Nederlands heeft vertaald. Ook heeft Vanderzee een werkelijk prachtig nawoord geschreven, of liever een afsluitend essay van ruim 30 bladzijden, waarin hij op uitmuntende wijze verheldert hoe Benet kiest voor ongebaande grillige paden, voor ultieme onzekerheid en totale verbijstering als scheppend principe, voor een vertelwijze die alles parodieert inclusief zichzelf en zo de ambiguïteit radicaal omarmt, en voor een bijna extatische dwaaltocht en ontdekkingsreis in de onbevattelijke irrationaliteit. Na de roman las ik ademloos dat essay. Na dat essay herlas ik meteen ademloos de hele roman. Toen herlas ik weer het essay, waarna ik weer hele stukken van de roman herlas, en daarna ook weer hele stukken van het essay. En ik werd euforischer en euforischer en euforischer. Wat! Een! Boek!

Spaanse Burgeroorlog
In deze roman speelt de Spaanse Burgeroorlog een cruciale rol. Maar dan niet als een achteraf begrijpelijk en verklaarbaar of analyseerbaar historisch fenomeen, maar als een onbegrijpelijke en onbevattelijke uitbarsting van irrationele affecten, en als een bijna pre-rationele of mythische broedertwist die alles in het land splijt en versplintert. En als een niet te helen breuk in elke rationele orde. Die breuk geeft Benet dan op fenomenale wijze weer door de plotloosheid van zijn verhaallijnen, door de vele breuken daarin, door de vele vacuüms van onvertelbaarheid die daardoor ontstaan, en door de vele leemten die het verhaal voortdurend doorbreken. En door het oorlogsgebeuren niet te schetsen in logische verhalen die inzicht lijken te bieden in het ervoor en erna, of in oorzaak en gevolg. Want de irrationele en chaotische intensiteit van de oorlog wordt juist gevat in pregnante uitgesponnen scènes en beelden die zich van elke logica losgezongen lijken te hebben. Bijvoorbeeld als volgt: “Gedurende die laatste, dramatische week van oktober bleef Región desolaat achter, en dat zou voor altijd zo blijven, aangevreten door de lepra van de schoten, met doorzeefde openliggende riolen, de wind wervelend en gierend door de gaten in de huizen en de scheuren in de muren, onophoudelijk piepende en klapperende deuren, alsof ze deze beschamende en absurde periode weigerden af te sluiten; de stad bedekt onder een enorme laag stof en – zoals het Ninivé van Jonas – volledig in de as gelegd, brandend en zwartgeblakerd, het afschuwelijke symbool van het verlangen tot broedermoord, van die enorme, waanzinnige, ambitieuze en misdadige drang die – onder de dekmantel van verheven, historische, ridderlijke en strenge idealen – was uitgedraaid op de smerigste, laaghartigste en onrechtvaardigste oorlog die er ooit was geweest”. Een op zichzelf al prachtige zin, naar mijn smaak: door zijn ademloze lengte, door zijn grillig meanderende bewegingen die de verbijstering zo mooi benadrukken, door dat geniale beeld van klapperende deuren die de absurde oorlogsperiode weigeren af te sluiten, en door de verwijzing naar onbevattelijke Bijbelse en mythische taferelen. En ook door de opmerking dat deze desolate aanblik altijd zo zou blijven: alsof Región na de verwoesting ontoegankelijk zal blijven voor welke ontwikkeling of vooruitgang dan ook. Maar die toch al zo pregnante zin – die scène, dat beeld – wordt voor mij zelfs nog pregnanter en prachtiger omdat hij totaal niet ingebed is in welk logisch of bevattelijk verhaal dan ook. Zodat in deze scène het raadsel ons in al zijn raadselachtigheid aanstaart. En juist dat vind ik adembenemend.

Imaginair oord
Bovendien, wat wij hier met verbazing aanschouwen is dus het in de as gelegde Región. En Región (in het Nederlands: “streek”) is een imaginair oord: een soort tegenbeeld van het Spanje van toen waarin alles net anders en volgens andere wetmatigheden verloopt. Misschien is het vooral een vervormd spiegelbeeld van het Spanje tijdens de Spaanse Burgeroorlog, dat juist door zijn onwerkelijkheid en vervorming het mysterie van die burgeroorlog nog scherper laat zien. Maar in elk geval een oord vol overweldigend onherbergzame landschappen. Dermate onherbergzaam dat ze bijna onwerkelijk worden. Zo is er bijvoorbeeld “een gloeiendhete gipswoestijn bezaaid met afgebrokkelde, scherpe basaltrotsen, die de siërra blijkbaar met tegenzin heeft uitgespuwd om zich op lange, eenzame, stormachtige dagen wat te vermaken; een woestijn die alleen wordt getemperd door kleine meertjes met duizendjarig water, waaromheen riet en verlepte brem groeien en uitgestrekte vlaktes liggen die slechts zijn begroeid met laag struikgewas, woekerende en ruisende zonneroosjes en compacte, taaie, houtachtige coniferen en waar alleen kleine reptielen leven en een vreemde vogelsoort (die er volledig in lijkt te berusten dat ze binnenkort zal zijn uitgestorven), schitterende, zwarte, hongerige en stille dieren die slechts op hun fosforescentie vertrouwen om te overleven, en een massa kevers met zulke bonte schilden en vervaarlijke stekels dat het lijkt alsof ze kruisridders zijn, eeuwig op weg naar het Heilige Land”. Alleen naar die laatste woorden kan ik al uren kijken. En met name hoofdstuk 1 van deze roman staat vol met dit soort barokke en rijke beschrijvingen van vaak ondoordringbare landschappen, of zelfs van de tektonische oerbewegingen van grillige aardlagen waardoor die landschappen en bergketens ooit – in onheuglijke oertijden – zijn ontstaan. Dankzij Benets geniale pen krijgen die landschappen een enorme mythische, pre-logische geladenheid: alsof ze sferen symboliseren waarin de mens en zijn logica nauwelijks plaats heeft. Of sferen die de mens en zijn logica domineren, omdat ze vooraf gaan aan de mens en zijn verstand. En die ook vooraf gaan aan de Spaanse Burgeroorlog in Región: alsof die oorlog, die een breuk betekent in elke rationele orde, ook zelf in irrationele oersferen is geworteld. Alsof die oorlog dus niet alleen de irrationaliteit vergroot en verhevigt, maar bovendien ook zelf door onbevattelijk irrationele oorzaken in beweging is gebracht.

Yoga Magazine

Symboliek
Die symboliek wordt nog versterkt door de raadselachtige Numa: een mythische, mogelijk alleen in legenden bestaande figuur, die de berg bewaakt en elke indringer op die berg doodschiet. Numa, de bijna Kafkaiaanse belichaming van De Wet en Het Gebod in zijn meest pre-logische en ondoorgrondelijke gedaante, die ons ook al bekend was uit het fraaie Een graf/ Numa, een legende. Juist die mythische, mogelijk niet eens bestaande figuur spookt of schemert rond in dit adembenemende niet-menselijke landschap. Waardoor dit landschap nog sterker in het teken van het mythische en niet-rationele komt te staan. Significant is bovendien hoe de normaal menselijke personages in hoofdstuk 1 in dit niet-menselijke landschap totaal in het niets te lijken verzinken. Zo volgen we vele pagina’s lang “de reiziger”, die eerder een abstractie is dan een personage: een nauwelijks als persoon gearticuleerde vorm die wij volgen langs de grillige paden van Región, maar die paden zien wij veel scherper (hoewel nog steeds onscherp) dan die van alle contouren verstoken reiziger. Ook maken we kennis met “de jongen”, die echter naamloos blijft, en die – onder meer door een schitterende uitgesponnen beschrijving van de wezenloze leegte van de blik achter zijn enorme brillenglazen – ons vooral treft door het totale ontbreken van een gearticuleerde persoonlijkheid en binnenwereld. En trouwens ook door de lange passages waarin voelbaar wordt gemaakt dat hij niets meer weet van zijn verdwenen moeder, en mede daardoor ook niets over zichzelf. Iets meer contouren krijgt kolonel Gamallo, de man die, gedreven door in levenshonger omgeslagen wraaklust, uiteindelijk het Republikeinse leger in Región vernietigt. Maar ook hij blijft in hoofdstuk 1 een nagenoeg ongekende figuur. En ook in latere hoofdstukken lijkt het wel alsof zijn toch al onontwarbare wirwar van aandriften ook nog eens gedomineerd wordt door de oerkracht van Región: “De militair weet al niet meer wat hij wil want wraak, verloofde en ongeluk zijn door zijn woede door elkaar gaan lopen, een woede die nog versterkt wordt door de onmacht die hem overvalt in het aangezicht van de onmetelijkheid van de berg”. Onmacht die nog versterkt wordt door de aanblik van de onmetelijke berg… Wat een beeld. Zeker als je terugdenkt aan alle passages over de grillige aardbewegingen waaruit die berg ooit is ontstaan. Of aan de passages over Numa, de mythische bewaker van precies die berg. Dat soort passages maken de berg nog onmetelijker. En maken daardoor Gamallo, met al zijn grillige aandriften, nog nietiger. En juist dat maakt Gamallo’s onmacht naar mijn gevoel zo pregnant en zo invoelbaar.

Komedie van de komedie
In hoofdstuk 1 zien we dus meer landschap en mythes dan personages en verhaal. Dat wordt enigszins anders in de drie hoofdstukken erna, waarin twee personages vol verbijstering terugblikken op de Spaanse Burgeroorlog en allerlei gebeurtenissen daarvoor. Heel geleidelijk aan ontdekken we wie deze personages zijn en hoe zij, overigens heel zijdelings en voor elkaar onkenbaar, met elkaar zijn verbonden. Het gaat om Marré Gamallo, de dochter van kolonel Gamallo, die tijdens de Spaanse Burgeroorlog gegijzeld werd in Región en op ook voor haarzelf zeer verwarrende wijze werd geïnitieerd in de wereld van heftige hartstocht en irrationele begeerte. Wat juist door de oorlog, waarin alle regels en zekerheden waren opgeheven en waarin “de komedie van de komedie” dus hoogtij vierde, nog extra werd verhevigd. En daarnaast gaat het om de oude dokter Sebastián, eigenaar van een uiterst vervallen psychiatrische kliniek, en totaal beroofd van al zijn zekerheden en gemoedsrust: de man bovendien die nog voor de Spaanse Burgeroorlog zeer vergeefs en dus zeer ongelukkig verliefd was op Maria Timoner, de verloofde – of geliefde, of wat ze ook maar was – van kolonel Gamallo. De drie hoofdstukken lang durende dialoog tussen de dokter en Gamallo’s dochter is even intens en onnavolgbaar fascinerend als de dialogen (en monologen) in Faulkners meesterlijke Absalom, Absalom. Deze dialogen (of monologen) staan namelijk even sterk in het teken van totale verbijstering over wat hen is overkomen, en van de vertwijfelde want onbeantwoordbare vraag “WAT is er toen in GODSNAAM gebeurd?” Bij Faulkner levert dat nog enige wankele, en het ongeloof tartende antwoorden op: geen sluitende antwoorden, maar wel het begin van een mogelijk antwoord. Maar bij Benet is zelfs dat er niet.

Mysterieuze munt
Waarom niet? Om te beginnen ontaarden de dialogen in ellenlange alleenspraken, waarin beide gesprekspartners vaak nauwelijks op elkaar reageren. Soms lijken die monologen zelfs alleen maar in het hoofd van de personages plaats te vinden. Ook zijn de monologen doordesemd van twijfels, tegenspraken, inconsistentie. Of van ongeloof aan de eigen herinneringen en aan de mogelijkheid om die herinneringen ook maar bij benadering in woorden te kunnen vatten. Voorts zijn die monologen doorspekt van bijna surrealistische passages en personages, die eerder afkomstig lijken uit irrationele dromen of spookachtige mythes dan uit de kenbare werkelijkheid. Ook deze monologen zijn bovendien vol van raadselachtige beelden, die zich van elke logica en elk lineair narratief loszingen. De totaal vervallen psychiatrische kliniek van de dokter is bijvoorbeeld een adembenemend grotesk symbool van verval, teloorgang, verlies van elke illusie van huis en haard, en onttakeling van elk geloof in mentale gezondheid en zielszorg. Maar nog pregnanter is het vanuit meerdere perspectieven gepresenteerde beeld van Gamallo die in het casino maandenlang speelt om een mysterieuze – en soms zelfs magisch lijkende – gouden munt, daarbij uiteindelijk zelfs Maria Timoner inzet, en verliest. Kort waarna de dokter ook elke hoop verliest op Maria Timoner. Kortom: deze scène in het casino is een oerscène in het leven van de dokter. Maar uiteraard ook van Gamallo, want in allerlei passages wordt de suggestie gewekt dat juist de wraaklust ten gevolge van zijn verlies in het casino hem er uiteindelijk toe dreef om opperbevelhebber te worden van het leger dat het Republikeinse Región in de as legde. En dus is deze uitgesponnen casinoscène ook een sleutelscène voor Gamallo’s ooit door Republikeinen gegijzelde dochter. Deze sleutelscène verklaart echter niets, maar vergroot de raadsels alleen: de gouden munt groeit uit tot symbool waarin allerlei irrationele motieven van hebzucht en redeloos verlangen zijn samengebald, het kansspel in het casino groet uit tot een theatraal uitvergroot symbool van ons redeloos en grillig dobbelende lot, of tot een soort mythisch Rad van Fortuin, en dat Gamallo speelt en verliest, is alleen maar een gevolg van De Tijd die alles in ons leven op buiten-rationele wijze bestiert. Als een soort deus ex machina, die de spot drijft met elke ratio en elke zekerheid. En ook met elke psychologie, want we krijgen nergens ook maar enig inzicht in de motieven van Gamallo en die van zijn tegenspeler. Alsof de psychologie irrelevant of zelfs onbestaand is, en alsof alleen het blinde lot regeert. De onbevattelijkheid van dat alles wordt bovendien nog benadrukt door perspectiefwisselingen: het vanuit de eerste persoon vertelde verhaal van de dokter gaat bijvoorbeeld soms ineens vanuit de derde persoon verder, alsof hijzelf niet meer in staat is het te vertellen of dat niet meer wil. Eén keer gebeurt dat zelfs in een drie pagina’s lange “voetnoot van de auteur”, alsof een alwetende verteller het ineens van de ik-verteller overneemt en die ik-verteller zelfs tegenspreekt. Alleen gaat het dan wel om een alwetende verteller die heel tastend spreekt, vol van misschien en onzekerheid… Geen wonder dus dat de dialogen – of elkaar afwisselende monologen – van dokter Sebastián en Marré Gamallo geen enkele conclusie opleveren. Geen wonder bovendien dat Je zult terugkeren naar Región op volkomen ongerijmde wijze eindigt, door een plotse eruptie van in misverstand geworteld geweld van “de jongen” uit hoofdstuk 1, en door de verre echo van een schot, vermoedelijk van de mythische Numa. Ook al bestaat Numa misschien niet.

Eenzaamheid en desillusie
Deze formidabele roman staat kortom volop in het teken van het niet-weten, de onvertelbaarheid en onbevattelijkheid van leven en lot, en de even afgrondige als wanhopige verbijstering over dat alles. Veel bladzijden zijn dan ook doordrenkt van ijzingwekkende eenzaamheid, borende desillusie, gierende existentiële levensangst, en een werkelijk naar de strot grijpend besef dat alles eindigt in een onherroepelijke nederlaag. Toch maakte deze roman mij euforisch vrolijk, vanwege de grandioze stijl en vorm. En omdat deze zo geniaal in beelden gevatte desillusie mij nou eenmaal veel waarachtiger voorkomt dan allerlei meer gestroomlijnde verhalen waarin die desillusie en onkenbaarheid gladgestreken wordt. Bovendien is deze roman naar mijn gevoel ook een inspirerende ontdekkingsreis in het irrationele, in een voor de ratio niet toegankelijk gebied dat tegelijk wel fascinerend en vol onvoorziene schoonheid is. Deze roman schetst dus niet alleen de totale instorting van elk rationeel houvast, maar probeert volgens mij ook tentatieve glimpen op te roepen van het onkenbare aan gene zijde van onze conventies. Net als “In de schemer” en “Een graf/ Numa, een legende”. Want de rede geeft ons veel orde en rust, maar onttrekt ook veel wezenlijke zaken aan onze blik. Aldus tenminste Benet, als ik hem goed lees.

Angsten en demonen
Niet voor niets legt Benet de volgende opmerkelijk eloquente uitspraak in de mond van dokter Sebastián: “Bewustzijn en realiteit staan naast elkaar: ze staan niet op zichzelf noch worden ze één, ook al zijn beide niets anders dan gewoonten. Slechts zelden slaagt een ongewone gebeurtenis erin indruk op het bewustzijn van een volwassene te maken, ongetwijfeld omdat zijn kennis het bedekt heeft met een beschermend vlies dat uit aangeleerde beelden bestaat en dat er niet alleen voor zorgt dat de dagelijkse omgang met de realiteit soepel verloopt, maar ook ertoe dient om die omgang in een reeks bekende emoties uit te drukken. Maar soms dringt er toch iets door dit tere vlies heen dat het geheugen overal overheen legt – ook al weet het niet wat en heeft het er geen naam voor – om zonder mededogen een weerloos, gevoelig en teer bewustzijn te verwonden dat alleen door middel van die wond een nieuwe gemoedstoestand kan voortbrengen die hem beschermt; en vervolgens verandert die dan weer in een vanzelfsprekende gewoonte, in een vals bewustzijn, in veinzerij, want in werkelijkheid leer je nooit wat angst, medelijden of liefde is”. Uiteraard botsen de dokter, en ook Marré Gamallo, steeds op precies dit “tere vlies” en deze “gewoonten” van bewustzijn en realiteit: ze pogen greep te krijgen op al het irrationele en onbevattelijke dat ontsnapt aan hun ratio – aan hun bewustzijn, aan het beeld van de realiteit dat zij bevatten kunnen – maar zij slagen daarin niet. Niettemin blijven zij het allebei wel met enorme volharding proberen. De dokter ziet de rede namelijk ook als een val, die hem – en ook ons – weliswaar behoedt voor angsten en demonen, maar tegen een hoge prijs: “Daarom stel ik me de rede soms wel voor als een val waarin de mens is gelopen, achtervolgd door een meute wilde hartstochten die een voor een moeten worden getemd. Of liever gezegd, deze wereld is geen val, maar een schuilplaats (in zekere zin vrijblijvend en frivool, heel typerend voor de dilettant die het aan energie en drijfveren ontbreekt om een serieuze activiteit te ondernemen) die de mens voor zichzelf heeft gemaakt om zijn eigen demon te verstoppen. Zelfs de humor komt daaruit voort, uit de visie van iemand die, stil en verborgen, ziet hoe de andere mensen uitzinnig op zoek zijn naar het gat waar hij in zit. Alleen op een gegeven moment begint dit leven in de schuilplaats van de rede… te vervelen; men begint al snel weer naar die absurde jacht te verlangen, te verlangen naar benen, naar adem, naar angst, ja, naar angst, in plaats van luciditeit. Heimwee naar angst!” Dus de dokter erkent dat de rede ons behoedt voor angsten en demonen, maar voelt – althans, in mijn interpretatie – tegelijk enorme heimwee naar die angsten en demonen. En verkiest hij die angst en die demonen dus soms boven de al te rustige rust die de rede hem zou schenken. Misschien trouwens ook omdat hij in die rede nauwelijks meer gelooft.

Verscheurdheid
Op enig moment definieert hij het “individu” als “een mens die zowel meester is van zichzelf als van het moment, de vesting der vrijheid”. Misschien bedoelt hij daarmee de mens die het aandurft om zich met zijn angsten en demonen in te laten. Zelf is hij weliswaar het toonbeeld van verval en desillusie, en dus zeker geen “meester van zichzelf”, maar hij worstelt wel voortdurend met zijn demonen en stopt zijn onrustige fascinatie daarvoor nooit achter conventies weg. Wat ook – en misschien zelfs nog wel sterker – geldt voor Marré Gamallo: de vrouw die naar eigen zeggen bestaat uit minstens drie onkenbare en conflicterende personen, de vrouw ook die zichzelf beschrijft als een vuur waarin haar eigen weefsels en partikels voortdurend verbranden en nieuwe alchemistische verbindingen aangaan, en de vrouw die voortdurend haar wanhoop uitschreeuwt over de onbeantwoordbaarheid van haar existentiële vragen. Maar daarmee ook de vrouw die haar eigen verscheurdheid ten volle doorleeft, en die bovendien uit ongeremde vrijheidsdrang zo ongeveer alle vormen van seksuele transgressie heeft geprobeerd om te ontkomen aan alle knellende banden van conventies en redelijkheid. Vergeefs, weliswaar, en met veel wanhopige desillusie. Maar naar mijn smaak ook met een benijdenswaardig vuur en een bewonderenswaardig radicale passie.

Grandioze ontdekkingsreis
Kortom, voor mij is Je zult terugkeren naar Región vooral een grandioze ontdekkingsreis in de wereld van het irrationele. Vol van wanhoop en naar de strot grijpende nederlagen en desillusies, en vol van verontrustende angst en vertwijfeling, maar ook vol van meeslepend intense passies. Ik ben helemaal verrukt van Benets ongelofelijke zinnen, en van zijn indringende beelden die zich helemaal lijken los te zingen van elk vertelbaar verhaal. Ik sta volkomen paf van hoe hij daarmee het onbevattelijke, het onvertelbare en het irrationele toch voelbaar maakt. Terwijl dat eigenlijk niet goed mogelijk is. Ik ben dus helemaal blij en gelukkig dat dit formidabele boek nu eindelijk in het Nederlands is vertaald. En ik hoop vurig dat er nog meer Benets zullen volgen, liefst weer bij uitgeverij Kievenaar, liefst weer net zo grandioos vertaald en toegelicht door M. Vanderzee.

Eerder verschenen op Hebban

Boeken van deze Auteur:

Je zult terugkeren naar Región

In de schemer

Een graf / Numa, een legende