"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Johann Sebastian Bach

Donderdag, 5 juli, 2018

Geschreven door: Maarten 't Hart
Artikel door: Kees Bals

Zijn eerste én eeuwige liefde

 Na Maarten ’t Harts kerkverlating was het Johann Sebastian Bach die zijn leven redde. Die conclusie is vrijwel onontkoombaar voor wie zijn boek over de grote componist leest. ’t Hart stort daarin niet alleen zijn platen- en partiturenkast over ons uit, maar ook de complete Bachbibliotheek.

[Recensie] “Met deze muziek kun je jezelf al neuriënd uit elk moeras omhoogtrekken.” Maarten ’t Hart laat er geen twijfel over bestaan hoe belangrijk de muziek van Bach voor hem is. Het is verlokkelijk hem uitgebreid te citeren en omdat hij zijn liefde vaak zo aansprekend weet te omschrijven, moet ook maar voor die verleiding worden bezweken.

“Het is eigenaardig dat zo’n eerste kennismaking met zo’n ongelofelijk muziekstuk als het ware lijkt op de eerste kus.”

“Een uur lang heb ik er vechtend tegen de tranen ademloos naar zitten luisteren. Alsof Bach wist dat ik hem op dat moment heel hard nodig had.”

Kookboeken Nieuws

“Het Wohltemperierte Klavier is mijn muzikale dagelijkse brood.”

“Waarom dat zo onuitsprekelijk ontroerend is, die wijde intervallen opeens, ik weet het niet, maar alleen al vanwege die intervallen lig ik voor Bach op mijn knieën.”

“Wat is er nu zo bijzonder aan die stukken van Bach dat het steevast niet alleen liefde op het eerste gezicht is, maar dat de liefde ook nooit meer overgaat.”

“Hoe eigenaardig ook dat ik er nooit naar verlangd heb goed te leren spelen, maar er altijd naar verlangd heb goed Bach te leren spelen.”

“De twee violen [zochten] geduldig, bijna behoedzaam, in het barre heelal waarin wij leven juist die klanken op waarmee alle verschrikkingen even bezworen werden.”

Vooruit, nog één dan.

“Direct al als je de eerste paar akkoorden aanslaat, voel je je opgenomen in een wereld van diepe ernst, van grote waarachtigheid, lijkt het net alsof je ineens beseft waar het werkelijk op aankomt in het leven.”

Het is duidelijk: Bach geeft het leven zin. (Toegegeven: ’t Hart is niet Neerlands grootste stylist. Een redacteur had hier en daar een paar woorden mogen schrappen.) Na zijn eerste kennismaking met een Bach-cantate besloot jongeling ’t Hart dan ook dat hij ze allemaal moest horen, wat een welhaast onmogelijke opgave was in een tijd waarin niet alleen het woord internet nog moest worden gesmeed, maar bovendien slechts een beperkt aantal cantates was opgenomen, en daar bovenop de luisteraar in Maassluis in een gemeenschap woonde die niet begreep dat je naar meer kon verlangen dan kerkgezangen. Op het juiste moment op je slaapkamertje je oor tegen een transistorradio leggen, was de enige mogelijkheid om deze “taak aller taken” te verwezenlijken.

Maarten ’t Hart begint met zeven verhandelingen over even zoveel thema’s. In de rest, bijna tweederde van het boek, bespreekt hij het gehele oeuvre van de meester, grotendeels per genre, plus de vrijwel volledige Bachliteratuur. Dat eerste deel is het boeiendst om te lezen, ondanks dat we – zoals ’t Hart uitvoerig uitlegt – zo weinig over Bach weten. Er zijn enkele (beroerd geschreven) brieven van hem overgeleverd, er bestaat een biografische schets van kort na zijn dood, die we te danken hebben aan een leerling en zijn zoon Carl Philipp Emanuel, en er zijn de sporen die de musicus heeft nagelaten in gerechtelijke archieven. Terecht merkt ’t Hart op dat die laatste bron in de praktijk vaak tot een vertekend beeld leidt, juist omdat er zo weinig ander materiaal is. Dat Bach het een aantal keren met zijn leerlingen en zijn meerderen aan de stok heeft gehad, en dat dit tot juridische procedures heeft geleid, betekent dit dat hij een heethoofd was? Uiteindelijk stelt de schrijver dat we te weinig weten om welke conclusie dan ook over zijn karakter te kunnen trekken, maar aan zijn muziekstukken meent hij toch te kunnen afhoren dat Bach eerder een minzaam, geduldig mens moet zijn geweest. Maar ja… horen we aan het werk van Georg Friedrich Haas dat hij sadomasochist is, klinken de madrigalen van Carlo Gesualdo alsof ze het werk zijn van een moordenaar?

Op zijn best is Maarten ’t Hart – hoe kan het anders – wanneer hij de strijd aangaat met zijn voormalige geloofsgenoten, die beweren dat je diep religieus moet zijn om Bachs stem werkelijk te kunnen horen. ’t Harts sterkste tegenargument is het ‘Parodieverfahren’: Bach hergebruikte zijn melodieën aan de lopende band, waarbij die de ene keer de drager waren van christelijke teksten, maar de volgende keer net zo makkelijk een koffiekransje bezongen.

Van zijn bespreking van Bachs afzonderlijke werken zou je willen dat ’t Hart iets vaker geïnspireerd was geweest tot het schrijven van een betoog. Nu verzandt hij te vaak in opsommingen, terwijl de lezer verdrinkt in een opeenstapeling van bijvoeglijke naamwoorden: allerbeste, allermooiste, geweldigste, verbijsterend, onvergankelijkste… Toch blijkt zijn enthousiasme effectief: je wilt constant met hem meeluisteren. (Die Chaconne, die hij om de tien pagina’s aanprijst als het allerallermooiste, hoe kan ik die over het hoofd heb gehoord?)

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles